Lotsbestemming

Het wachtruimte was vol met mensen. De bus naar Groesbeek kon elk moment binnenkomen. Ik zat op een harde houten bank, waarvan het lattenwerk uiteindelijk wel een streepjespatroon op m’n billen zou achterlaten. Een warme zomerse tocht kroop langs de grond.

Resoluut kwam ze op me af, en vroeg: “Hé, heb je een vuurtje voor me?” Langs haar slanke lichaam dwaalden m’n ogen omhoog tot ik haar fiere blik ontmoette. Een normaal meisje. Niet onknap, beetje zoals de meesten, spijkerbroek, T-shirt, lang en aan de punten krullend blond haar, met twee vrolijke bruine ogen die met plagend aankeken.

‘Nee… Sorry. Ik rook niet.”
Totaal onverwacht antwoordde ze: “Da’s tenminste gezond! Volhouden zo!”. Ik scheen wat uit het veld geslagen. “Is er wat?” klonk het schertsend. Een antwoord had ik zoals gebruikelijk niet meteen paraat, dus boorden mijn ogen zich maar even diep in haar mooie kijkers. Ze wendde haar hoofd af, en vroeg een andere reiziger om een vuurtje voor haar shagje. Ditmaal met succes. Mijn aandacht gleed alweer af naar de groezelig blauwe tegels op de vloer, waar sigarettenpeuken en stof de cementnaden hadden opgevuld. “Mag ik erbij komen zitten?”

“Ja…gerust!” ’t Was nooit voorgekomen dat een onbekend meisje me twee keer achter elkaar aansprak. Mensen vinden dat ik gesloten ben. Daarom laten ze meestal met rust. Niet dat ’t me wat kan schelen, hoor. In tegendeel! Ik kan daardoor afstandelijk blijven en wordt niet snel beïnvloed van buitenaf. Afhankelijk van de situatie, roep ik zelfs een bepaald imago op. Ik hoor ’t een schoolvriendin nog zeggen: “Bij jou? Ik weet bij jou niet wat ik moet denken! Je bent van alles wat, òf je bent niks!” Ze studeert nu psychologie in Tilburg. Ik vrees dat ik eigenlijk niks ben.

Een schel kinderstemmetje doorbrak mijn stilte.
“Mamma! Daar! Is dat onze bus?” Bijna iedereen stond op.
“Moet je niet met deze lijn?” vroeg mijn buurvrouw toen ik geen aanstalten maakte om op te stappen. Ik probeerde te glimlachen. “Nee, ik hoef niet met deze bus mee.” “Waar moet je dan naar toe?” De stem werd als haar lippen: zacht en vol. “Eigenlijk nergens naar toe. Maar haast je, anders vertrekt ‘ie nog zonder jou.” Ze plofte haar bagage op de grond, en nam weer plaats naast me. Het klonk niet erg overtuigend: “Ik hoef eigenlijk ook niet met deze bus!”.

Ze vertelde me dat ze onverwachts geen woonruimte meer had. Iets met een opdringerige huisbaas en huurachterstand, of zo. Dus had ze met een vriendin afgesproken daar zolang te logeren. Jammer genoeg woonde die vriendin wel buiten Nijmegen. Toen ik vroeg wat ze verder deed, leek ze zich een beetje te schamen. “Niks. Zomaar een beetje gelukkig zijn.” Voor mij was het bijna ontroerend. De chauffeur keek ons voor alle zekerheid even aan, startte de motor, en de bus bromde over het hobbelige stationsplein weg. “Kom!” zei ik opgewekt, “Laten we in ’t restaurant wat gebruiken. Ik heb werkelijk trek in…”
“Koffie met gebak!” vulde ze enthousiast aan.

Na twee schoteltjes van het goedkoopste gebak in de rumoerige restauratie, besloten we naar mijn kamer te gaan. Ik zou koken, en bij ons in huis was altijd wel ergens een plaatsje vrij. Ze kon dan blijven overnachten en de volgende dag verder zoeken naar een andere woonplek. Waar we stilletjes op aan stuurden, keurden we allebei af, maar ons gemoed was ondertussen vervuld met onuitspreekbare nieuwsgierigheid. Na het eten bleek dat er meerdere mensen bleven logeren en dat ze alsnog met de trein naar Groesbeek zou moeten gaan. Een toevallige ongelukkigheid leek het, en hoewel we beiden de oplossing daarvoor wisten, durfden we deze eerst niet uit te spreken. Zij was natuurlijk de dapperste.

We stonden bij het raam en keken naar de zon die in het westen wegzakte. Terwijl het oranje licht over haar gelaat viel, vroeg ze: “Kan ik hier blijven? Vanavond bedoel ik…”.
“Is dat niet wat overhaast? Je kent me nog niet eens!” Ik had meteen spijt. Er zijn dingen die men uit gewoonte zegt, doch eigenlijk niet zo bedoelt.
“Nou ja…” Het klonk verontschuldigend. Ze dacht waarschijnlijk dat er zelfs aan mijn vriendschap grenzen waren.
“Ik hoef toch niet per sé bij jou te slapen. Ik bedoel: ik kan gerust op de grond hoor!” Lachend keek ik haar aan. In een lang gerekte stilte waaierden enkel haar blonde haren voor m’n ogen.
“O God! Ik wil hier weg!” riep ze ineens, en rende de deur uit.
Even later kwam ze terug. Blozend en bibberig bekende ze: “Ik was m’n spullen vergeten…” De blik in mijn ogen vertelde haar dat ze niet bang hoefde te zijn. “Sorry hoor! Kun je dat van zonet niet gewoon negeren?”
Ze was lief en onschuldig. En niet bepaald verlegen.

In het donker, gewikkeld tussen twee oude dekens op de grond,  lag ik al te doezelen toen  een koele hand m’n voorhoofd aanraakte. In de duisternis kon ze niet zien dat m’n ogen open waren, en ik liet ’t maar zo, genietend van de spontaniteit van haar gebaar. Even speelden haar vingers met mijn haar, vlinderden langs mijn nek, en verdwenen daarna weer. Ik hoorde lakens ruisen op ’t moment dat ze weer in bed stapte.
“Waarom ga je niet door? ’t Was best fijn!”. Mijn stem verstoorde de rust.
Een kreetje verried haar schrik. Langzaam draaide ik me onder de ruwe deken om, en keek naar het bed. Rechtop in het blauwige nachtlicht gezeten was haar huid smetteloos blank. Aarzelend gleden haar  handen naar de strikjes op haar schouders. Het rode nachthemd schoof van haar lichaam af. Een gloeiende warmte doorspoelde me. Met deken en al stond ik op, en kwam bij haar zitten. Terwijl de stoffige warmte ons inpakte, wisselden onze lippen een kus uit, en streelde ik haar huiverende lichaam. Ik verdronk in de golvende lijnen van haar borsten met haar tepels als donkere accenten. Terwijl ik haar tegen me aan hield, vroeg ik zachtjes: “Vind je ’t goed?”.
Natuurlijk vond ze het goed.

’s Morgens ging ze al vroeg naar Groesbeek. Ze voelde zich niet echt bezwaard, maar haar vriendin verwachtte haar, en ze was al een dag te laat zonder dat ze iets had laten weten.
“Je was goed en lief, knul!” zei ze ten afscheid. “Ik zal dit niet vergeten…”
Ik ook niet, maar zoals wel vaker als mijn gevoel me overweldigt, was ik op dat moment sprakeloos.

Waarom moest ze weg? Om een simpele afspraak? Die kon toch afgezegd worden! Of was ’t onmacht, angst misschien? Er zijn momenten dat je iets doet wat je diep in je hart niet wilt, wat je niet eens kunt rechtvaardigen. Maar het gebeurt toch, onontkoombaar. Lotsbestemming, zeggen sommigen. Met een nasmaak van onvrede en twijfel.

Ik wist toen nog niet dat later die avond in Groesbeek een meisje met lang krullend blond haar en donkere ogen op de bus naar Nijmegen stapte.