Wil blijft aan de rand van het groene grasveld stilstaan.
John en Edith kijken verbaasd naar de ruïnes die het uitgestrekte terrein bedekken. Ze kenden natuurlijk wel huizen van steen, maar die waren meestal èèn verdieping hoog. Bij uitzondering was er een toren van 3 verdiepingen, met daarop dan nog een houten opbouw. De gebouwen waar ze nu naar kijken moeten vroeger gigantisch geweest zijn! Overal steile muren, hoge ramen, grote deuren, dikke steunberen langs de wanden… Zoiets imposants hebben ze nog nooit gezien!
Rustig wacht Wil tot ze van de eerste verwondering bekomen zijn. Ook op hem hadden deze overblijfselen een grote indruk gemaakt, maar dat is alweer vele jaren geleden. Sindsdien heeft hij de tijd genomen om iets van de geschiedenis en de achtergronden te achterhalen. Nog steeds vindt hij deze plek een bron van inspiratie voor zijn meditaties. Hij voelt de stemmen uit het verleden hun verhalen echoën over menselijke ijdelheid, afgunst en bekrompenheid.
“Jullie gaan naar Landspoort. Voordat die stad aan de kust zo belangrijk werd, was deze abdij het bestuurscentrum van de regio. In de wijde omgeving werkte eigenlijk iedereen voor de abdij. Monniken hielpen de mensen om de opbrengst van het land te verhogen, of om de kwaliteit van goederen te verbeteren. Ze waren het geestelijk baken voor allen die hulp nodig hadden, en staken zelf ook de handen uit de mouwen waar dat nodig was.”
Edith kijkt bewonderend rond. “Dat klinkt bijna ideaal. Hoe kan zoiets groots dan toch zo in verval raken?” John merkt echter wat anders op. “Ze hielpen natuurlijk ook uit eigenbelang: hogere opbrengsten en stille controle. Dit is echt niet zomaar verwaarloosd en in verval geraakt! Kijk maar naar de schade. Dit is moedwillig vernietigd! ” Edith kijkt nog eens goed, en ziet dan pas de zwartgeblakerde sporen van vuur en de tekenen van een neergehaald gebouw. Wil volgt haar blik, en knikt in die richting. “Daar stond ooit een reusachtige kerk, waarschijnlijk een kathedraal. Die is inderdaad moedwillig verwoest. ” In de stilte die valt lijkt het drama opnieuw tot leven te komen. Woedende stemmen, razende vlammen, het geraas van instortende gebouwen, kreten van angst en pijn. Edith rilt even. Het ligt er nu zo vredig en idyllisch bij. Ze begrijpt niet wat er gebeurd is. Wil ziet haar verwarring, en begint geduldig uit te leggen, alsof hij tegen een paar leerlingen praat. Het is ook wel fijn kennis en ervaring te delen met jongere mensen zodat ze er iets van leren voor de toekomst.
“Als je mij vraagt wat de uiteindelijke aanleiding is geweest voor deze vernietiging, dat zou ik zeggen: stagnatie.” Zijn metgezellen kijken hem verbaasd aan. “Je moet begrijpen” vervolgt Wil terwijl hij om zich heen gebaart, “dat dit alles niet zomaar ontstaan is. Zoals altijd was er een aanleiding voor, geboren uit een behoefte. Lang geleden was dit een dunbevolkt gebied, met hier en daar een boer, een jager of een herder. Mensen vestigen zich immers altijd daar, waar ruimte en veiligheid is, en waar het land hen kan onderhouden. Op een gegeven moment zullen er ook wel een paar zendelingen gekomen zijn. Niet dat hier veel te halen of te bekeren viel, maar de Kerk wilde zich verbreiden en bouwde daarvoor doelgericht aan een netwerk van steunpunten voor reizigers, pelgrims en handelaars. Ook het vergaren en weer verspreiden van kennis liep via dat netwerk. Het is een gelukkige samenkomst van een aantal factoren, zoals het gunstige klimaat, de vruchtbaarheid van de grond, de vriendelijke instelling van de bewoners, de fysieke afwezigheid van machthebbers, waardoor zo’n zendingspost langzaam groeit. Eerst een armoedig hutje voor een paar monniken, dan een extra gebouw ten behoeve van nijverheid en ambacht, gevolgd door een kapel die uitgroeit tot een heuse kerk. De mensen hier hebben altijd een pragmatische insteek gehad: als ze ergens geen last van hebben, absorberen ze het gewoon. Ze omarmden het gepredikte geloof, en accepteerden de kerkelijke verplichtingen in ruil voor hulp, kennis, medische zorg enzovoorts. Zo vormde zich een gemeenschap waarin eenieder iets nuttigs bijdraagt, en waarvan ook iedereen de vruchten kan plukken.”
“Zo’n groeiende en bloeiende gemeenschap werkt natuurlijk als een magneet op andere mensen die allemaal een graantje mee willen pikken. Vanzelfsprekend nam ook het aantal religieuzen toe. Zij regelden en organiseerden alles, en streken daarvoor het merendeel van de winsten op. De welvaart groeide, en om de machtspositie van de Kerk te versterken moest een tastbaar en ontzagwekkend monument worden neergezet: de abdij. Kosten noch moeite werden gespaard, en uit de wijde omgeving kwamen mensen helpen omdat ze het een eer vonden een bijdrage te leveren. Uiteraard kregen ze ook voedsel en onderdak, en bovendien leerden de meesten ook een ambacht, zoals steenhouwer of timmerman. Je kunt nu nog zien hoe groots dit alles was. Dit is het resultaat van een positieve, gestroomlijnde samenwerking, waarbij mensen als groep boven zichzelf uitstijgen om iets te scheppen wat anders niet mogelijk is.”
Ze lopen gedrieën verder tot ze voor een groot houten kruis staan. Het is een bekend symbool, maar waarom staat dat hier zo plompverloren midden op een veld? Uiteraard weet Wil hierop een antwoord. “Volgens overlevering liggen hier de resten van een legendarische vorst begraven. Die hadden blijkbaar al een tijdje rondgezworven, van de ene begraafplaats naar de andere tombe, om vervolgens weer ergens in een crypte weggestopt te worden. De abdij zag hier een mooie kans om naast het geestelijk vertegenwoordigen van God ook het wereldlijk leiderschap namens Hem te benadrukken. Toen ze machtig en belangrijk genoeg waren hebben ze de resten geclaimd om die een definitieve rustplaats te bieden. Ik vermoed dat dit enige afgunst opgewekt heeft. Vanaf die tijd werd de sfeer wat grimmiger en kwamen meningsverschillen duidelijker naar boven.” Ze zetten zich op een bankje in de schaduw van een lommerrijke boom, en Wil vervolgt zijn uitleg. “De monniken van de abdij gaven leiding aan alles, regelden alles, en controleerden alles. Daarnaast droegen ze hun religie uit met een boodschap van hard werken voor elkaar en voor God. Soberheid en vermijden van zonden werd regelmatig benadrukt. Ze hielden kennisontwikkeling en financieel beheer in eigen hand, ook al lieten ze mensen een vak leren, en een beetje geld voor zichzelf overhouden. Nooit teveel, want dat brengt een mens in verleiding. Zo ontwikkelde de gewone man zich relatief snel, na honderden jaren stilstand en overlevering. Men dacht kritischer na, ging vragen stellen over van alles, en merkte hoe de abdij hun leven tot in details regelde. De mensen kwamen niets tekort. Maar als de eerste levensbehoeften zijn ingevuld, ontstaat automatisch een behoefte om zelfstandig voor je eigen familie te zorgen. Je wilt onafhankelijker zijn. Men vroeg zich af of dat geestelijk welzijn, waarover de monniken steeds preekten, in feite niet alleen de macht en rijkdom van de Kerk diende. Het leek hen toe dat hun persoonlijke religieuze beleving werd gebruikt als een verdeel en heers strategie om hen allemaal slaafs de richtlijnen van de abdij te laten volgen. Waarom zouden ze niet zelf meer rijkdom mogen behouden? Zelf kiezen welk voedsel ze verbouwden? Zelf meedenken en kennis opbouwen? De monniken van de abdij wilden het liefst alles bij hetzelfde houden. Ze vergaten waarom de abdij in eerste instantie groot kon worden: samenwerking en dienstbaarheid aan elkaar. Er ontstonden twee kampen: religieuzen en de rest. Toen het gemor wat al te nadrukkelijk werd, besloot de abt om huurlingen in te zetten als een soort van ordedienst. Ik vermoed dat er slechts sporadisch een lokale bewoner in die groep werd opgenomen. Indien nodig werden de mensen voortaan met harde hand gedwongen de regels van de abdij te volgen. Dat was lange tijd voldoende om al te grote veranderingen in het dagelijkse leven te ontmoedigen.”
John kijkt om zich heen. “Wanneer is er dan toch een opstand geweest? Hebben de huurlingen zich tegen hun bazen gekeerd? ” Wil schudt z’n hoofd. “Nee, huurlingen hebben de prettige eigenschap dat ze altijd dicht bij rijkdom blijven, en dat beschermen met hun leven. Verder maakt het hun niet uit wie hun baas is. Sommigen waren wellicht echt religieus, maar voor de meesten was het gewoon een baan. Nee, het gevaar kwam uit een heel andere hoek.” Wil neemt een korte pauze waarvan Edith gebruik maakt om wat water rond te delen. Dan gaat het verhaal verder. “De abdij ontstond hier om een reden: het netwerk van de Kerk. Dat had een geestelijk doel: pelgrims en monniken konden langs de knooppunten overal komen, en kennis werd verzameld en in alle richtingen doorgegeven. Op veel plekken ontstonden bibliotheken en werd er gestudeerd op de mysteriën van het leven. In de omgeving van deze abdij woonden al veel mensen in verspreide gehuchten. Met zoveel handel en nijverheid was dat niet genoeg, en dus kon de ontwikkeling van een stad niet uitblijven. Velen doen weliswaar zaken met de abdij, maar zijn niet religieus of hebben zelfs een heel ander geloof. Zij zoeken vooral bescherming tegen overvallers of piraten. Of tegen onrecht waarvan de Kerk alleen maar zegt dat je je vijand als vriend moet zien en vervolgens de andere wang moet toekeren. Dat helpt niet als er een paar wolven onder de lammeren zijn die doen waar ze zelf zin in hebben. Daarvoor is een ander soort rechtspraak nodig.” Wil wijst in de richting van de stad waar ze naartoe gaan. “Verderop, bij de monding van de rivier, is een plaats die goed te verdedigen is, en die zich ook leent als haven voor goederentransport. Daar werd eerst een versterking gebouwd, hoog op de kliffen, en vervolgens kwamen er steeds meer huizen in de buurt. Er werden kades aangelegd, een muur gebouwd, en later volgden andere uitbreidingen. Terwijl de stad groeide werd ze ook belangrijker. De bewoners werkten niet langer meer alleen voor de abdij, maar ook voor zichzelf en andere Landheren. Er ontstond een bestuur, geleid door ambitieuze krijgsmannen en handelaars. De doctrines en gewoonten van de abdij waren hen een doorn in het oog. Ze hadden al een kerkgebouw toegestaan, maar wilden niet dat hun eigen macht en zelfbeschikking zouden sneuvelen. Nadat de stoffelijke resten van de vorst waren ingepikt door de abdij, ontstond er ook een afgunst: zo rijk als de abdij zou de stad nooit worden omdat de noodzakelijke kennis daarvoor ontbrak. Je raadt al wat er gebeurde: de bestuurders stookten de ontevredenheid van burgers en landvolk verder op, de abdij stond erop dat de stad zich hield aan de kerkelijke regels, en uiteindelijk trok een meute op naar dit complex. De huurlingen deden waar ze goed in waren. Zie hielden de optocht lang genoeg tegen om de belangrijkste rijkdommen uit de abdij te stelen, en vertrokken toen spoorslags. De burgers troffen dus een onverdedigde abdij aan, met weerloze monniken die chaotisch probeerden het hoofd te bieden aan de opstand en te redden wat er te redden viel. Toen bekend werd dat veel waardevolle spullen van zilver en tin verdwenen waren, sloeg de vlam in de pan, en begon de vernietiging. Veel monniken konden ontkomen via het netwerk wat ze zelf hadden aangelegd. Maar de abdij, en vooral de kathedraal werden gesloopt. Zo was de weerstand van de monniken tegen verandering de aanleiding voor andermans behoefte aan vooruitgang, en dit leidde uiteindelijk tot hun ondergang. Waar eens mensen heel eendrachtig iets gebouwd hadden wat grootser en tijdlozer was dan henzelf, zo konden andere mensen door gezamenlijke inspanning nu in èèn nacht vernietigen wat onaantastbaar leek.”
John is onder de indruk van Wil’s verhaal. Het tekent voor hem heel duidelijk de tekortkomingen van mensen als ze moeten samenwerken. In relatief kleine groepen gaat dat nog wel goed, maar hoe groter, hoe onpersoonlijker. Dan gaan andere dingen meespelen en ontstaan ook meer conflicten. Het is verbazingwekkend wat de mens presteren kan, maar net zo afschuwelijk wat diezelfde mens zo onnadenkend vernietigt, alleen gericht op het eigen gelijk of het ontkennen van eigen schuld. Macht is een veelkoppig monster. Geld is een onbetrouwbare verleidster.
Wat ons overstijgt, zit in onszelf.
Voor Edith zijn de geestelijke aspecten van het verhaal interessant. Veel mensen zijn religieus, zonder echt kerkelijk te zijn. Is dat fout? Religie beleef je, wat haar betreft, van binnenuit, en niet door uiterlijke regeltjes en dogma’s te volgen. Iedereen weet dat er meer is dan we zien. Maar wat ons overstijgt zit ín ons, en zetelt niet als een god op een heilige berg. Voor Edith betekent religieus zijn vooral het ontdekken van die innerlijke krachtbron, en deze naar de omgeving toe inzetten om te leven. Als iedereen dat doet, zo is haar overtuiging, dan ontstaat een ideale samenleving. Door op een buiten henzelf gelegen hogere macht te vertrouwen maken mensen echter een circus van het geloof. Ondanks de woorden van de grote profeten vergeten ze wat er echt toe doet. Ze verdraaien de wijze woorden, stellen wetten en regels op aan de hand van bekrompen interpretaties, en gebruiken vervolgens het geloof voor hun eigen gewin, of om anderen te onderdrukken. Ze merkt dat haar oorspronkelijke sympathie voor de monniken naar de stadsbewoners verschuift. Ook vrijheid is een groot goed, wat niet aan banden gelegd zou moeten worden.
Wil neemt hen mee naar het binnenste van de ruïnes, waar ze via trappen afdalen naar wat vroeger de keldergewelven van de abdij waren. Hij wijst op overblijfselen van cellen, waar de fanatiekste monniken in retraite gingen, en de bronnen die hen water leverden. Dan komen ze in een groot gewelf welke eindigt in een diepe nis met daarin een marmeren tombe. Een ronde boog, versierd met vreemde symbolen, vormt de ingang. De tombe zelf is kaal, zonder tekst of versierselen, en in vergelijking met de rest van de puinhopen ongeschonden. Wil blijft peinzend op eerbiedige afstand staan. Alsof ze aanvoelen dat hier iets speciaals aan de hand is, doen Edith en John hetzelfde. “Voelen jullie het ook? ” vraagt Wil. “Het lijkt wel alsof hier een kracht rust. Iets dat ons stil doet zijn.” John beaamt het, en ziet aan Edith dat zij bijna gehypnotiseerd wordt door de aanblik. “Ik heb nog niet kunnen ontdekken wat of wie hier begraven is. Aan de hand van een paar tekens ben ik er wel bijna zeker van dat het een vrouw was. Die symbolen zijn oud, vèèl ouder dan de Kerk, dus het is verbazend dat ze hier in de abdij zijn aangebracht. Omdat de tombe ongeschonden is zou je kunnen denken dat ze pas na de vernietiging is geplaatst, maar dat is ook niet zo. Ik denk eerder dat de revolutie hier door dezelfde uitstraling tot stilstand gekomen is. Dat daarom ook nog steeds veel muren overeind staan alsof men de klus niet heeft afgemaakt. Werd de abdij express rondom deze plek gebouwd? Of is hier een onbekende heilige te ruste gelegd? Nazaten van een van de profeten, wellicht? Er gaan vele legendes rond. De waarheid zal wel altijd voor ons verborgen blijven.” Wil begeeft zich weer op de terugweg, met John en een aarzelende Edith achter zich aan. “Later, als je in de stad bent, denk dan eens terug aan deze tombe. Het zal je rust geven in die metropool van liefde en geweld, van rijkdom en armoede, van kennis en domheid. Ik weet nog steeds niet wat beter is: de vaste structuren van de abdij of de continue verandering en het gebrek aan stabiliteit in de stad. Jullie zullen dat aan den lijve ondervinden als je daar bent! “