Herinnering
In gepeins verzonken zat ik bij de beek,
één voet rustte in het water, en het leek
alsof de bloemen praten konden
toen de werkelijkheid van mijn zijde week.
Witte kelken werden vragende monden,
het water een vloed van stil verwijt.
Mijn naakte lijf kende rauwe wonden
die niet geheeld werden door de tijd.
Ik voelde de zucht van de komende nacht
en zó schrijnend intens was mijn stille klacht,
dat ginds aan de gloeiende horizon
haar zijden beeld schuchter te leven begon.
Een sneeuwwit gewaad van glanzend satijn,
een doodskleed, tintelde door de ijle lucht…
Het zou haar laatste beeltenis voor mij zijn,
want toen ik haar zag is ze weggevlucht.
Eens warme liefde lijkt felle haat,
en beide kennen ze hun eigen zonden.
Omdat de een de ander leven laat
is het, dat liefde niet zonder haat bestaat.