Vrouw

Lieve vrouw,
de hemel was blauw
en in je ogen
zag ik sterretjes staan.
Een gloed van vuur
en het diepe azuur
braken mijn wil
en toen heb je iets fijns gedaan.

Je nam m’n hand en lei hem zacht
waar ik het nooit zou hebben verwacht.

En in de wind
heb ik bemind
een heerlijk lichaam
zonder naam.
Om dat geluk
was je verrukt
en in je oog
blonk blij een traan.

Je hebt me gekust
en ik heb gerust
tegen je borsten,
toen ben je weggegaan.

Je plezier is een veer
geworpen op een meer,
maar je ziel is zowaar
een rots in de oceaan.

Wanneer eens het pad
dat je volgt is dat
van mij, ik neem je mee
naar waar overal sterretjes staan.