Schijn en Wezen
Je beeld vult de stilte der golvende dalen,
dekt toe ’t wuivend gras met teder gebaar,
verwaast felle zon tot satijnzachte stralen
en de tocht van de wind is het lieflijk misbaar
dat nu de herinnering aan jou doet vervalen
die eens was zo helder, zo frank en zo klaar.
Nu ik in het bevende zonnelicht wil herhalen
je naam, voelt mijn hart zich ziek, en zwaar….
Eenzaam dwaal ik langs de lege straten
in mijn hoofd: een kil zwart plein.
Juist nu is de stad zo leeg en verlaten
als in mijn hoofd het bevuilde fontein
van gedachten die ik niet kàn haten:
ik wéét dat je nooit mijn geliefde zult zijn.