Bear

De Vale Beer

John kijkt verbaasd naar de in elkaar gedoken gestalte in de stoffige mantel die voor zijn voordeur op de grond zit. Hij was vandaag wat eerder van zijn werk weggegaan voor boodschappen en het avondeten. Dat hij deze figuur hier in de stad aantreft, is toch wel onverwacht.

“Wil!” roept John van een afstandje, “Wat brengt jou hiernaartoe? Miste je ons gezelschap? Of heeft Edith je hoofd op hol gebracht?” Als Wil opkijkt, ziet hij een breeduit lachend gezicht boven zich. Het korte dutje, wachtend op John of Edith, wie het eerst zou verschijnen, heeft hem eigenlijk alleen maar vermoeider gemaakt. Toch slaagt hij erin met een glimlach overeind te krabbelen, en een hand op John’s schouder te leggen. “Maak een oude man nou niet gek, hé? Er is al genoeg waar ik me zorgen om maak!” Ook dat is onverwacht voor John. Wil leek altijd een onbezorgd bestaan te leiden. John ziet dat er iets aan de hand is. Terwijl hij een serieus gezicht trekt, neemt hij de kluizenaar bij de arm, en helpt hem naar binnen.

Eenmaal in huis, comfortabel in een leunstoel en met een beker dampende thee in zijn handen, lijkt Wil wat te ontspannen. John laat hem met rust. Het is sowieso beter om even te wachten tot Edith er ook is, dan hoeft Wil zijn verhaal maar een keer te doen. In de tussentijd ruimt John wat op, en bereidt het avondeten voor. Al gauw vullen kruidige kookgeuren het kleine huis, en als hij even naar zijn gast kijkt, ziet hij dat Wil is ingedommeld. Wat heeft Wil weggevoerd uit het bos? De roversbende is al lang verjaagd of gevangengezet. Zou er weer zo’n gevaar zijn? Eerder was Wil voor zulke bendes niet bang geweest: er was bij de kluizenaar sowieso niets te halen. Als Edith thuiskomt, hun gast ziet, en met vragende ogen naar John kijkt, haalt deze zijn schouders op. Eerst maar even eten, en hij laat het aan Edith over om met een warme begroeting de slapende man te wekken.

Gedurende het eten is Wil zwijgzaam. Op een paar vragen na over hoe het met hun gaat in de stad, en wat goedaardige roddels die Edith had opgepikt, is het stil. Na de eenvoudige maaltijd presenteert Edith koffie, en zitten ze in de woonkamer te wachten tot Wil met zijn verhaal begint.
“Toepin is opgedoken… Hij plundert nu een paar boerderijen aan de rand van het woud!”
Toepin? De vale beer? Hier in het bos? Die zat toch in het koude Ziberwoud? John kan zich nog goed herinneren dat de dorpelingen, samen met bewoners van andere dorpen en boeren uit de omgeving, soms met honden op pad gingen, gewapend met messen en vooral veel pannen en deksels. Daarmee maakten ze lawaai, om beren die op strooptocht waren weg te jagen. Meestal waren dat jonge beren, die nog niet in de gaten hadden hoe het evenwicht tussen mens en dier werkte, en afkwamen op de rijke oogst, de bijenkorven en het pluimvee van de uitgestrekte boerderijen. Dat wegjagen was normaal gesproken een onschuldig tijdverdrijf, want de beren waren eigenlijk liever in de beschutting van het bos, dan op de open weilanden en akkers. Maar Toepin? De legendarische beer, die eruit zou zien als een reusachtig vaalgrijs monster, die kwam toch niet zo dichtbij? Hij was de Heer van het Ziberwoud, ver weg van Landspoort.
Wil ziet de verwarring bij de jonge mensen tegenover hem. Het is tijd voor wat meer toelichting…

“Wat weten jullie van Ziberwoud?” vraagt Wil aan het jonge paar. Die fronsen even hun wenkbrauwen, maar aangezien het Wil is die zo’n vraag stelt, halen ze hun schouders op. Er is niet veel bekend van wat daar allemaal gebeurt, het is gewoon te ver weg. Wil weet nu dat hij wat meer moet uitweiden om de context van de huidige gebeurtenissen correct weer te geven. Dat is belangrijk voor een goed begrip. Hij lijkt wat in zichzelf weg te dromen als hij begint te vertellen.

“Het Ziberwoud en de woestenij die daarachter ligt zijn oud, oeroud zelfs. Het is ook enorm groot, en er wonen veel mensen en dieren. Maar omdat het zo uitgestrekt is, zul je daar zelden een levend wezen tegenkomen als je op reis gaat. Het woud is verraderlijk, het is er grote delen van het jaar erg koud, en het is voor iedereen een gevecht om te overleven. Mensen en dieren zijn daardoor gehard, wreed zelfs, en slagen er niet in om zoiets als Landspoort te stichten. Hier en daar ligt wel een stad, maar door het gebrek aan bodemschatten, de lage ontwikkeling en de voortdurende strijd om het bestaan, zijn die tamelijk armoedig. Dat leek de laatste jaren wat te veranderen.” Wil neemt een teug van zijn koffie, denkt even na, en vervolgt dan zijn verhaal.
“De wreedheid van de bewoners van het Ziberwoud heeft ertoe geleid dat er eigenlijk altijd een soort van onderdrukking is geweest. Ik geloof niet dat er ooit een situatie was, waarin daar vrijheid bestond, zoals we dat hier kennen. Er was altijd wel een dictator, in welke vorm dan ook, die voor zichzelf en z’n vriendjes geld en macht verzamelde, en die kritiek en commentaar beloonde met straffen in geïsoleerde gevangenkampen of simpelweg de dood. Dat is waarom het voor ons een wat duister gebied is, waarvan we intuïtief weten dat we er niet graag willen zijn.”
John herinnert zich iets van school: “En D-khan? Kwam die ook niet uit Ziberwoud?”
Wil glimlacht even, want hij weet zijn verhalen altijd zo te vertellen dat mensen verder nadachten over dingen. John had gelijk: “Inderdaad! D-khan was ook zo’n dictator. Hij zag de welvaart in de landen om hem heen, en besloot daarvan wat te stelen. Hij ontketende een enorme oorlog, en zijn horden overspoelden de naastgelegen landen met dood en geweld. Erg veel winst maakte hij overigens niet, de meeste schatten moest hij weggeven om aan de macht te blijven. En zelfs dat lukte uiteindelijk niet. Later kwam er een serie andere heersers, allen Sarian geheten. Die waren niet zo wreed en oorlogszuchtig, maar toch verrijkten ze zichzelf ten koste van anderen, en wilden ze graag veel grond hebben. Kortgeleden waren er Ninle en Lastin, gevaarlijk en zeer bruut. Al die dictators deden alles om aan de macht te blijven, om te laten zien dat ze groots en machtig waren, ook als daarvoor vele woudbewoners het leven moesten laten. De verhalen die ze daarbij vertelden waren uiteindelijk allemaal gelogen, en alleen bedoeld als propaganda om mensen ergens in te laten geloven waarmee de situatie gerechtvaardigd werd.”
Edith huivert bij die gedachte. Ook in de landen rondom Landspoort hadden de heersers de gewoonte om onderling te vechten, als ze daardoor de mensen van interne problemen konden afleiden. Leed en ontbering werpen de mens terug op de primaire behoeften, en geven geen ruimte aan kritische signalen. Zelfs in Landspoort, toch een stad waar veel vrijheden toegestaan werden, leek het soms alsof een gemeenschappelijke vijand werd gezocht om de aandacht van netelige kwesties af te wentelen.

Wil haalt even diep adem, voordat hij verder vertelt. “Eigenlijk is er in al die eeuwen niet zoveel veranderd daar, in het Ziberwoud. Het leven is er nog steeds hard en het klimaat is meedogenloos. Nog steeds geldt daar het recht van de sterkste. Ondertussen ontwikkelden de omringende landen zich wel voorspoedig. Daar wordt aandacht gegeven aan kennis, techniek en wijsbegeerte. Men stimuleert kunstenaars om mooie beelden en schilderijen te maken, en ook de bouwkunst laat zien dat functionaliteit ook aangenaam kan zijn. Het Ziberwoud keek, en kijkt nog steeds, met afgunst naar wat er elders op de wereld mogelijk is. Aan de randen van het woud gingen steeds meer mensen leven zoals hun welgestelde buren. Ze werden boer, en kapten stukjes woud om daar weilanden en akkers van te maken. Prompt ging het hun ook beter. En dat stimuleert weer anderen om hun voorbeeld te volgen. Je begrijpt dat zoiets voor de heersers van Ziberwoud als een bedreiging van hun macht wordt gezien. Daarom zijn ze altijd tegendraads geweest, proberen telkens weer onrust te stoken.”
John denkt weer aan die beren, die weggejaagd werden. “Maar hier komen toch ook regelmatig beren op strooptocht? En wij zijn ver van Ziberwoud.” Wil lacht, en antwoordt: “Ja, maar dat is onschuldig. Die beren zijn slim genoeg om te weten wat hun grenzen zijn, en hoe ze uit samenleven voordeel kunnen halen. De jonge beren moeten de grenzen leren kennen, vandaar dat ze soms wat te brutaal zijn. Die kun je niet vergelijken met de echte Ziberwoudbewoners.”

Wil kijkt verlangend naar zijn lege beker. Edith snapt de hint, en schenkt voor allemaal verse koffie bij. Als ieder een teug genomen heeft, vervolgt Wil zijn verhaal.
“De huidige heerser is Toepin, de vale beer omdat hij zo hard brult, maar verder een kleurloos wezen is. Anders dan die andere ex-dictator, Rumpy, die openlijk lonkt naar het Ziberwoud. Rumpy is heel wat kleurrijker, maar net zo onbetrouwbaar. Hij wil alleen geld verdienen aan het Ziberwoud, maar waar niets te halen is, wekt zoiets alleen maar wrevel op. De luxe en welvaart die buiten bereik ligt, wordt alleen maar onweerstaanbaarder. En dat is precies waarom Toepin zich nu roert, uit het Ziberwoud komt, en de nieuwe boerderijen aan de rand overrompelt en vernietigt. Hij doet alsof hij dat land terug wil geven aan het woud, alsof hij de boeren en landarbeiders wil beschermen tegen de verleiding van welvaart, maar die hebben er nooit om gevraagd, en krijgen nu alleen maar te maken met dood en verderf.”
John onderbreekt het verhaal: “Hij is misschien wel groot, groter dan andere beren, maar hij is toch slechts een beer? Waarom niet met veel mensen en hondenroedels eropaf om hem terug te jagen?” Wil kijkt even verbaasd op, en beseft dan dat Toepin in deze contreien eerder een legende is als werkelijkheid. “Ik had kunnen weten dat jullie de waarheid niet kennen. Jullie nemen ‘de vale beer’ heel letterlijk, maar het is slechts een bijnaam voor een mens van vlees en bloed. Net als die andere dictatoren voor hem. Men noemt hem een beer, omdat hij enorm grote legers heeft die hem gehoorzamen, maar zelf is het een klein mannetje. Wel slim, maar geen indrukwekkende persoonlijkheid. Zijn macht ligt in de onderdrukking, zoals doorheen de hele geschiedenis van Ziberwoud het geval was.” Wil laat die boodschap even doordringen tot John en Edith, die wat beschaamd kijken omdat ze in een soort van sprookje geloofd hadden. “Anders als beren weet Toepin ook heel goed dat blaffende honden niet bijten. Ofwel, zolang alle steden en dorpen alleen maar praten over steun aan de getroffen boerderijen, en halfslachtig dreigen met ingrijpen, kan hij rustig zijn gang gaan. Mensen slaan daarom op de vlucht, en nemen de onrust mee. Ik was eerst onderweg in het Ziberwoud, maar moest uiteindelijk terugkeren vanwege het gevaar.” Als de herinneringen hem overvallen, is Wil even stil.

John en Edith kijken elkaar aan. Wat moet je daarop antwoorden? Is het verhaal eigenlijk wel af? En als de dreiging zo sterk is, zijn zij dan in Landspoort wel veilig? Of moeten ze weer verder trekken, op zoek naar betere oorden. Ze kunnen ook terugkeren naar hun dorp, om daar mee te helpen bij mogelijke problemen. Terwijl sombere gedachten rondgaan, verstrijken een paar minuten. Dan neemt Wil weer het woord.

“Hier ben je voorlopig wel veilig, hoor. Hoe verder Toepin van huis is, hoe zwakker hij wordt. Niet alleen de boeren in de grensgebieden lijden onder de oorlog, ook zijn eigen burgers en soldaten krijgen het steeds zwaarder. In Ziberwoud steken daarom steeds meer protesten de kop op, en weigeren steden om manschappen af te staan. En dat brengt me bij het volgende punt: waarom Toepin überhaupt zo’n veldtocht onderneemt.”
“Toepin doet net alsof hij de oude macht van Ziberwoud wil herstellen, maar dat is slechts propaganda voor het eigen volk. Ziberwoud is machtig omdat het zo groot is, maar het is nooit een echte grootmacht geweest. Het gebied heeft relatief weinig potentieel, en als niet veel meer in de mensen en in vrijheid wordt geïnvesteerd, zal de ontwikkeling altijd achterblijven bij de rest van de wereld. Maar Toepin is van de oude stempel, en hij weet niks anders te bedenken. Terwijl de omringende gebieden steeds rijker en welvarender worden, wordt het Ziberwoud steeds armer. Of nee, dat klopt niet… er verandert gewoon niets daar, het blijft dezelfde moeizame omgeving om in te leven. Overal in Ziberwoud echter zijn er mensen die door reizen en berichten iets meekrijgen over welke welvaart mogelijk zou kunnen zijn. Daardoor ontstaan ook steeds meer stromingen die tegen Toepin en zijn gezag in gaan. Hij probeert die te onderdrukken, maar de hoeveelheid informatie is onderhand te groot geworden. Hij legt beperkingen op, censureert kranten, maar het is eigenlijk al te laat. Waar Toepin écht bang voor is, is dat hij afgezet wordt door jongere ambitieuze mensen, al zijn privileges verliest, en misschien wel omgebracht wordt als al zijn manipulaties aan het licht komen. Hij wil met een oorlog laten zien dat hij nog steeds een groot leider is, dat Ziberwoud een macht is om rekening mee te houden. Tegelijkertijd leidt deze oorlog de aandacht af van interne problemen in het land, en als de omringende landen zich aaneensluiten, zal hij dat als een bevestiging van zijn propaganda verkondigen.”

Dat is informatie die John even moet verwerken. Het is alsof een nieuwe wereld zich voor hem openbaart. Dat mensen spelletjes spelen, elkaar soms bedriegen, en de waarheid geweld aandoen zoals het hun het beste uitkomt, dat wist hij al. Maar dat dit zulke extreme vormen aan kon nemen leek hem bijna onmogelijk. Hij wil graag nog horen waarom Toepin juist deze kant opkwam, en hoe Wil dit alles zo stellig weet te verkondigen. Daarop antwoord geven is geen probleem voor de oude kluizenaar.
“Aan de andere kant van Ziberwoud ligt het land van de Grote Draak. En de Vale Beer is als de dood voor deze draak, die veel macht heeft in dat deel van de wereld. De Draak bijt namelijk eerst, voordat ze praat. Aan onze kant reageren de burgers niet zo snel. Ze willen eerst praten, overleggen, weten wat voor- en nadelen zijn van een aanpak. Dan kun je ongestraft beginnen met meters maken bij je verovering. Maar ook hier, als men de gelederen aaneensluit, ontstaat een kracht die Toepin weerstaat en terugdringt. Hij hoopt alleen dat dit juist bevestigt wat zijn propaganda steeds zegt over onze gebieden. Ondertussen worden de grenzen rondom Ziberwoud gesloten, en ontvangen de bewoners nog minder van de door hen gewenste goederen. Dat zal de interne onvrede versterken, en daarmee ook de oppositie tegen Toepin’s veldtochten.”

“Nadat ik jullie ontmoet had,” vervolgt Wil, “ben ik naar Ziberwoud getrokken. Deels uit nieuwsgierigheid, en deels omdat ik ook overwoog naar het land van de Grote Draak te reizen. Maar toen ik eenmaal de grens met het woud was gepasseerd, merkte ik hoe groot de problemen daar zijn. De onderdrukking verhindert dat iemand durft te lachen over een besluit van de regering, laat staan dat er eerlijke verkiezingen zijn of dat je vragen mag stellen over de gang van zaken. Een paar kennissen die ik daar ontmoette, zijn snel gevlucht, toen het nog kon. Veel mensen drinken te veel alcohol, waarschijnlijk om de realiteit te ontvluchten. Mannen gedragen zich als haantjes, en vrouwen…. Die houden zich staande door al hun charmes in de strijd te gooien. Het is geen fraaie samenleving daar, en de idee daar een paar maanden doorheen te moeten reizen stond me zo tegen dat ik weer op mijn schreden ben teruggekeerd. Ik kies wel een andere uitdaging voor mijn oude hersenen!”

Dan valt er een stilte. Iedereen is met eigen gedachten bezig. Ondanks de geruststelling dat het in Landspoort nog wel veilig is, overheerst toch een zekere onrust, alsof er in de verte een kwaad genius plannen maakt om je geordende leven overhoop te gooien. En waarvoor? Lijfsbehoud, ego, geld en macht? Edith staat op om voor Wil een slaapplaats gereed te maken. John helpt mee, en ruimt wat spullen op, voordat ze zich alle drie te ruste leggen.