Alone

Oud worden.

Het thema “Oud worden” is actueel in de huidige, vergrijzende samenleving. Het is iets waar we allemaal mee te maken krijgen. Een aantal jaren terug keek ik er nog anders tegenaan. Toen hoorde ik voor mijn gevoel bij diegenen die ouder werden (maar jong bleven), en in het zorgcentrum van mijn vader en moeder leefden de in mijn ogen oude mensen in een beschermend semipermeabel cocon. Toen was “ouder worden” nog iets positiefs, werd geassocieerd met “rijper worden”, en hield de belofte in van een soort toekomstige voldoening. “Oud” daarentegen was een soort laatste station, onafhankelijk van je leeftijd. Na mijn vader’s uitvaart duurde het niet lang of het besef daalde in dat nu de generatie van zijn kinderen aan de beurt is. De één na de ander vallen generatiegenoten weg, van bekende Nederlanders uit mijn jongere jaren tot ex-collega’s en familieleden. Mijn lichaam begint ook meer en meer tekenen van slijtage te vertonen, en mijn geestelijke weerstand wordt zachter -vooral sinds mijn vertrek bij Philips. Ook ik hoor nu niet langer meer bij de mensen die bezig zijn ouder te worden, maar bij de groep die oud aan het worden is. En dat voelt eigenlijk best wel raar.

Ik heb mijn ouders nooit echt gevraagd hoe zij omgingen met hun voortschrijdende ouderdom. Ze hebben uiteindelijk de respectabele leeftijd van 89 en 99 jaar bereikt, dus ik had kansen genoeg. Natuurlijk was ik als mantelzorger wel getuige van hun worsteling. Die begon met de verhuizing uit hun woonhuis, waar ze ruim 40 jaar een gezin hadden grootgebracht, naar een klein flatje met wat aanpassingen voor ouderen. De fase daarna, waarin mijn moeder zich langzaam in haar eigen wereld terugtrok, en herinneringen uit het verleden haar inhaalden. Zij was tijdens de oorlogsjaren verpleegster, en ging met pensioen als hoofd verzorging in een bejaardencentrum. Daardoor wist en herkende ze gedurende een schrijnende periode wat er met haar gebeurde, en haar hersenen konden de veranderende omstandigheden maar moeilijk verwerken. Ondertussen nam de mobiliteit van mijn vader af, en moest hij activiteiten afbouwen of op een andere manier invulling geven. Zijn gezondheid werd fragieler, en het val-risico groter. Toen hij uiteindelijk niet eens meer, zoals gebruikelijk, gedurende het weekend bij ons kon komen logeren, was dat eigenlijk het begin van het einde. Gelukkig heeft hij de corona-crisis net niet meer meegemaakt.

Door alle ervaringen met mijn ouders, de intensief beleefde laatste levensfase en de rouwperiode daarna vraag ik me vaak af welke herinnering ik mijn nabestaanden toewens: de levendige mens die ik nu ben, of de slecht herkenbare, ingevallen persoon in een lijkkist waarvan je afscheid neemt. Hoewel ik geen moment spijt heb van de inspanningen voor mijn ouders, wens ik toch niemand toe dat zoveel tijd en aandacht aan mijn persoon in meer behoeftige omstandigheden geschonken moet worden. Ik weet wel dat er voorafgaand aan die fase een hele periode is waarin fijne herinneringen worden geschapen. Een tijd waarin zorgeloos genieten mogelijk is. Maar ik besef ook dat er geen duidelijk waarneembare grens is, en dat deze mooie fase door het kabbelen van de tijd langzaam afkalft. Eigenlijk zou ik, als de stroming aan mijn voeten trekt, ongemerkt en stilletjes spoorloos willen verdwijnen, zodat de herinnering aan mijn gedeelde leven niet overschaduwd wordt al het gedoe rondom mijn dood.

Hoe is dat eigenlijk voor al die mensen die in de zorgsector met ouderen werkzaam zijn? Ik weet wel dat de meesten proberen een professionele afstand te bewaren tot de cliënten (en ik heb met eigen ogen gezien hoe moeilijk dat voor sommigen was bij mijn vader). Maar tegelijkertijd, denkend aan mijn moeder, kijken ze ook in de spiegel van hun eigen toekomst, wat hen mogelijkerwijs te wachten staat. Hoe gaat men daarmee om? Waarschijnlijk zijn de voldoening, de dankbaarheid en mooie momenten genoeg om dit zware werk te kunnen uitvoeren.

Als ik zo de levensverhalen van mensen bekijk, dan doorlopen we allemaal hetzelfde proces van geboren worden, (over)leven moeten binnen een samenleving, en zo laat mogelijk sterven. Een proces waartoe we onszelf collectief verplichten. Al voor je geboorte wordt je beschermd door regels, gebruiken en overtuigingen van anderen. Daarna moet je leren en jezelf aanpassen, je weg vinden en prestaties verrichten, en vooral de weg voorbereiden voor de volgende generaties. Deze tredmolen van het leven, met al z’n conflicten en liefdes, successen en tegenslagen, rechten en plichten, vrijheden en manipulaties, dit rad van het leven lijkt iets waar we nauwelijks invloed op hebben. Het is dát wat ieder individu en iedere groep overstijgt, wat ons gevangen houdt in een oneindige evolutie, en wat ik aanduid met “organismiteit”. Dat is geen verborgen elite die volgens samenzweringstheorieën ons manipuleert en bestuurt als in de film “The Matrix”, geen “deep state” -achtige constructie. Dat zijn wij, met z’n allen, overgeleverd aan en veroordeeld tot elkaar.

Waarschijnlijk heb ik sinds mijn pensioen en het overlijden van mijn ouders een beetje teveel tijd om na te denken. Er is wel een voordeel: in de afgelopen jaren ben ik zachter en opener geworden. Met hulp van mijn partner ben ik gaan begrijpen wat het autisme spectrum voor mij betekent. Dat heeft weer tot gevolg dat ik mezelf en vroegere situaties met andere mensen beter begrijp, en dat ik besef waar mijn inzichten en kwaliteiten eigenlijk vandaan komen. Wat ik vroeger in een creatieve impuls schreef, krijgt nu een extra dimensie. Mijn fotohobby en de resultaten daarvan krijgen meer betekenis. Wellicht is het dit soort zelfreflectie waardoor het leven zinvol wordt. Als ik vervolgens mijn ogen opsla naar de wereld om me heen, kom ik Henny Vrienten tegen. Met zijn muziek bracht hij vele mensen vreugde en plezier. Kijk anders maar eens naar het publiek in de YouTube video’s van “Doe Maar”, de band waarmee hij furore maakte. Uiteindelijk overleed hij aan het eind van de corona-crisis aan longkanker. Hij werd 77 jaar. Terwijl ik denk aan hem, zijn familie en zijn vrienden, zie ik een opname van het liedje “Is dit alles” voorbijkomen:

Ga zitten, want ik wil eens met je praten
‘k ben allang niet meer zo blij als toen
Nee, schrik maar niet, ik wil je niet verlaten, nee,
Er is iets en ik kan er niks aan doen.
We komen niets te kort, we hebben alles
‘Een kind, een huis, een auto en elkaar
Maar weet je lieve schat wat het geval is?
Ik zoek iets meer, ik weet alleen niet waar
.

Is dit alles? Is dit alles, is dit alles wat er is?
Is dit alles, is dit alles, is dit alles wat er is
?

We zijn nu net een stuk in dertien delen
Aan ’t einde zijn we allemaal de klos
We leven trouw het leven van zovelen
Ik wil iets meer, ik wil ’n beetje los

Is dit alles? Is dit alles, is dit alles wat er is?
Is dit alles, is dit alles, is dit alles wat er is
?