Opruiming
Medio oktober was het dan zover…
Ik begon met het opruimen van drie verhuisdozen in de garage, vol met fotoalbums van mijn ouders. De foto’s (restafval) werden gescheiden van papier, en vanwege privacy ging het beeldmateriaal vervolgens door de versnipperaar. Daarnaast trof ik veel oude brieven en andere documenten met persoonlijke informatie aan, die uiteraard ook werden vernietigd. Al bij al heb ik zo meer dan 100 jaar aan getuigenissen van echte levens in een paar dagen uitgewist. Dat ging overigens niet zonder emotionele slag of stoot… Vooral in de chronologische opeenvolging van foto na foto zag ik unieke verhalen van complete families, gezinnen, en individuele personen door de versnipperaar gaan. Zo’n rode draad valt niet op als je een paar losse items onder ogen krijgt. Brieven, telegrammen, schoolrapporten, reispapieren, persoonsbewijzen en andere notities gaven kleur aan de veelal zwart-witte of sepia getinte beelden. Bewogen levensverhalen uit een periode die kort na de Eerste Wereldoorlog begon en zich uitstrekt tot in de huidige tijd, gleden door mijn vingers zodra de stugge snippers in afvalzakken werden gedaan.
Mijn vader overleed als een tevreden man op 29 maart 2019, een paar maanden nadat hij vol enthousiasme zijn 99-ste verjaardag had gevierd. Naast zijn eigen verzameling foto’s had hij via erfenissen van generatiegenoten uit beide takken van de familie nog meer herinneringsmateriaal verkregen. Bij het opruimen van de ouderlijke bezittingen, zowel na de uitvaart van mijn vader als toen hij met zijn vrouw een decennium eerder naar een zorgcentrum verhuisde, toonde niemand serieus interesse in de stoffige en ouderwetse albums. Zodoende kwamen uiteindelijk van twee families een heleboel kleinere en grotere fotocollecties in mijn garage terecht. De afgelopen 5 jaar heb ik nauwelijks aandacht besteed aan de dozen, die meestal een beetje in de weg stonden. Aangestoken door andere publicaties heb ik wel eens overwogen om een gedetailleerde geïllustreerde geschiedschrijving samen te stellen, waarin duidelijk wordt welke gebeurtenissen en invloeden uiteindelijk tot mijn huidige bestaan hebben geleid. Maar dat voelt een beetje overdreven, en bovendien is zoiets een langdurig, arbeidsintensief en omvangrijk project, en daar heb ik helaas noch de discipline noch het geduld voor.
Beeldend verleden
Er zijn verschillende redenen waarom al die foto’s best wel interessant waren. Als snapshots op een tijdslijn zie je evoluties op verschillende gebieden, zoals fototechniek, mode, maatschappelijke verhoudingen, oorlogsrealiteit, gedragsetiquette, auto’s en ga zo maar door. Soms door het onderwerp waarop de fotograaf zich richtte, maar vaker ook via toevallig in de achtergrond afgebeelde dingen. De gestileerde poses en geretoucheerde portretten, de beschilderde achtergronddoeken in de fotostudio, hoe vijf zussen bij elkaar gaan staan voor een kiekje, korte broeken in de winter… Dan herinner ik me ook verhaaltjes die mijn ouders zich zo nu en dan lieten ontvallen, terloops, alsof de herinneringen te broos waren om opnieuw verteld te worden, waardoor sommige van die afbeeldingen tot leven komen. Hoe schrijf je zoiets op, anders dan in algemene bewoordingen? Want als verzameling losse fragmenten is het een verhaal met kop noch staart, ook al gaan ze vergezeld van warme gevoelens. Van recentere datum zijn er ten slotte de gebeurtenissen waar ik zelf deel van uitmaakte, zo gedetailleerd dat hoofd- en bijzaken moeilijk te onderscheiden zijn, dingen die ik niet vergeten ben, maar waaraan ik ook nooit meer gedacht heb.
Achtergrondinformatie
Over fotografie
Hoewel de eerste foto’s al sinds 1816 werden gemaakt, ontwikkelde fotografie zich in het tempo van de kenmerkende exponentiële groeicurve voor techniek: eerst heel langzaam en bijna lineair, tot door andere vindingen een steeds grotere versnelling ontstond tot de huidige digitale technieken met als meest recente feature kunstmatige intelligentie. Was men in het begin al blij om een onderwerp een beetje natuurgetrouw weer te kunnen geven, nu voert fotografie ons ver voorbij de normale realiteit. Bedenk dat in de afgelopen 200 jaar digitale techniek 40 jaar geleden zijn intrede deed, waarbij pas de laatste 20 jaar goedkopere digitale fototoestelletjes de markt overspoelden, om vervolgens 10 jaar later weer door smartphones te worden verdrongen. De afbeeldingskwaliteit werd daarbij steeds beter. De vroegste ontwikkelingen waren namelijk vooral op gebied van chemische procedures en materialen voor beelddragers en ten behoeve van apparaten met speciale lenzen voor fotografie. Rond 1850 werden stappen gezet naar gevoeligere materialen voor kortere belichtingstijden, flitslampen en een negatief als tussenstap in het proces. Rond 1890 kwamen de eerste grootbeeld-fotocamera’s ook voor niet-professionele gebruikers beschikbaar, maar het duurde nog tot 1930 voordat het kleinbeeld negatief het levenslicht zag. Vooral de benodigde kwaliteit voor objectieven van kleinbeeldcamera’s maakte die toestellen omvangrijk en erg prijzig, zodat grootbeeld negatieven van 6×6 en 6×9 cm voor goedkopere camera’s zoals de Agfa Clack en de Kodak Box-toestellen in gebruik bleven (en hiermee heb ik ook mijn eerste stappen op gebied van fotografie als hobby gezet). Dit formaat leent zich uitstekend voor contactafdrukken, waarvoor geen dure apparatuur nodig is. Veel foto’s in de albums die ik heb opgeruimd hadden precies deze afmetingen. Ook professionele fotografen omarmden dit formaat met erg goede toestellen zoals de Rolleiflex, maar dan met oog op de superieure kwaliteit van zeer sterke vergrotingen. Rond 1940 kwamen spiegelreflexcamera’s voor consumenten op de markt. Door de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende economische malaise zou het nog tientallen jaren duren voordat deze, net als vergrotingsapparatuur, voor de hobbyist betaalbaar werden.
Ik vermoed dat de oudste fotoalbums in de garage kort na de Eerste Wereldoorlog begonnen. De meeste foto’s uit die tijd zijn waarschijnlijk door een professionele fotograaf gemaakt met camera’s op statief. Zo tegen 1935 werden er al meer hobby foto’s gemaakt door amateurs via contactafdrukken en draagbare toestellen. Dat was goed te zien in de oudste albums, vol met kleine vierkante fotootjes. Gedurende de oorlog en enige tijd daarna waren materialen voor fotografie voorbehouden aan de overheid en het leger, hetgeen verklaart waarom er bijna geen “huis-tuin-en-keuken” kiekjes zijn uit die tijd. Daarna nam amateurfotografie een vlucht, en dat is ook wanneer mijn vader en mijn ooms zich in meer of mindere mate gingen toeleggen op deze hobby.
Over mijn afkomst
Mijn moeder kwam uit een Nederlands gezin van 8 kinderen met een vader uit de Randstad en een moeder uit West-Indië. De familie van mijn grootvader heeft waarschijnlijk wortels ergens in Zuid-Oost Duitsland, wellicht Hongarije, wat de naam “Esbach” verklaart. Hoewel mijn moeder wel ooms en tantes had, is bij mij daarover zo goed als niets bekend. Sowieso weet ik weinig over deze familie. De sporadische herinneringen van mijn moeder zijn nooit echt blijven hangen. Mijn vader is geboren in Nederlands-Indië (ook wel Oost-Indië genoemd). Mijn grootvader kwam van Ambon, maar werd als KNIL-militair regelmatig ergens anders gestationeerd. Hierdoor zegt de geboorteplaats van mijn vader, zijn zus en zijn twee broers niet zoveel over de afkomst van de familie. Mijn grootmoeder kwam van een ander eiland in de archipel waar haar man ooit gestationeerd was. Er waren indertijd veel Indische mensen met een Nederlandse achternaam, omdat in de kolonie grofweg 3 sociale lagen waren ontstaan: Nederlanders, lokale bewoners en de vermenging, de Indo’s. Die laatste groep werd door beide andere als “onzuiver” en niet volwaardig gezien, en ontwikkelde een eigen gevarieerde mengcultuur met aspecten uit beide erfenissen. De Rugebregt-familie behoort daar ook toe, maar de vraag is wanneer de Europese en Aziatische genen zich vermengd hebben. Een gerucht gaat dat nog ten tijde van de VOC een Noord-Duitse vluchteling zich inscheepte om aan de autoriteiten te ontkomen. Sindsdien zijn er ruim 200 jaar alleen Aziatische verbintenissen geweest. Na de oorlog zijn de families die banden hadden met het KNIL naar Nederland gekomen. Er zijn in het huidige Indonesië daarom nog steeds familieleden waarvan de ouders of grootouders na de onafhankelijkheid niet uit hoefden te wijken. Dat verklaart twee dingen: dat er maar één familie Rugebregt is in Nederland, wijd vertakt weliswaar (mijn grootvader had broers en neven), maar verbonden door gemeenschappelijke roots, en dat in Duitsland men niet verbaasd is over de familienaam, hoewel ze die dan schrijven als “Rügebregt”, een schrijfwijze die hier en daar ook in Noord-Oost-Nederland gebruikt wordt.
Tenslotte een opmerking over bepaalde woordkeuzes: als ik spreek over Grootvader en Grootmoeder, dan betreft het de ouders van mijn moeder. Aan mijn vader’s kant heb ik het dan over Opa en Oma. Daar zit een gevoelsmatig verschil in, wat in de loop van de tekst wel duidelijk zal worden, maar dat is zeker niet bedoeld als waardeoordeel.
Foto’s van de familie uit Nederland
De oudste foto is naar alle waarschijnlijkheid een dubbelportret van mijn overgrootouders van moederszijde. Een staande man met volle baard, statig in een degelijk donker pak, schuin achter een zittende vrouw in zondagse klederdracht, compleet met kapje. Naar verluid was hij visser van beroep. Die mensen hebben hard gewerkt om hun kinderen kansen te geven op een ander leven. Eén van de zoons, mijn grootvader, studeerde voor architect, en werd volgens een vergeelde benoemingsakte uiteindelijk directeur van de Dienst Bouw- en Woningtoezicht in Tilburg, en daarmee ook commandant van de brandweer in die stad (ik heb nog steeds zijn 2-tonige messing signaalfluit). Ook hij was op foto’s een statige man, die respect afdwong, zeker als hij in uniform met pet of metalen helm op werd vastgelegd. Ontroerend zijn dan ook de foto’s waar hij op oudere leeftijd werd vereeuwigd, slapend op een canapé of lezend in een krant. Ik kan me mijn grootvader alleen herinneren als een rustige, wat stille man die ervan genoot op een afstandje het familieleven te observeren. Zo is hij uiteindelijk ook ingeslapen in zijn fauteuil, te midden van het geroezemoes van iedereen die ter gelegenheid van zijn verjaardag op bezoek was. Er waren ook vergeelde afbeeldingen van zijn familie, en dan is het net alsof je naar een groep klonen kijkt: alle mannen hetzelfde uitgedost, in dezelfde pose met één hand op het vest, en de andere achter de rug. De vrouwen waren steevast minder prominent aanwezig, meestal onopvallend op een stoel ergens aan de rand van de groep zittend.
Mijn grootmoeder kwam uit De West, en daar was ze maar wat trots op! Het kroezige haar van veel familieleden is het merkteken van haar genen. Haar kinderen (6 dochters en 2 zoons) werd vaak verteld dat ze trots mochten zijn op hun afkomst. Niet dat die dat zo serieus namen, geboren en getogen als ze waren in het Brabantse Land. Als ze het er later over hadden, was dat altijd met een goedmoedige lach. In de verhalen die ik dan hoorde kwam mijn grootmoeder niet over als een makkelijke vrouw. Ze was trots en streng. Op foto’s met haar dochters lijkt ze altijd met argusogen te waken over de eerzaamheid van haar kroost, ook al lijken die het wat luchtiger op te nemen. Mijn moeder is eens de deur gewezen toen ze bij verrassing met 3 kleine kinderen op de fiets op bezoek kwam, simpelweg omdat haar moeder geen tijd had vanwege de grote schoonmaak! Generatie kloven zijn er altijd geweest, blijkbaar…
Mijn twee ooms zijn maar op weinig foto’s te zien, en dan meestal pas als volwassenen. De zusjes staan echter op heel veel foto’s, van jonge pubers tot “huwbare dames”. Dat was in die tijd zo’n beetje het voorbestemde levenspad van meisjes, eventueel via een tussenstop in de verpleging. Op portretten zijn steevast mooie meisjes en vrouwen afgebeeld, ieder met een eigen karakter. De een speels, de ander wat dromerig (die werd stewardess op intercontinentale vluchten). De volgende eerder ambitieus (trouwde met een hoge ambtenaar), naast twee wat serieuzere meiden die in de verpleging gingen.
Mijn moeder had meer weg van een avontuurlijke vrijbuiter. De uitdrukking op haar gezicht wijkt in dat opzicht altijd een beetje af van dat van haar zusters, zeker als je de groepsfoto’s ziet. Tegenover het ouderlijk huis was een zwembad. Daar gold toen nog een strikte scheiding tussen mannen en vrouwen, en de badkleding was naar huidige maatstaven uiteraard zeer kuis, waardoor de aandacht vooral uitgaat naar de gezichten. Op foto’s in dat zwembad kijkt mijn moeder altijd wat onbevangener naar de camera dan de anderen, vaak met een brede lach op haar gezicht. In haar jeugd waren er dan ook vooral potentiële vriendjes, maar zonder uitzicht op een uitdagend leven hadden die weinig kans bij haar. De warmte in haar hart, die ik als kind ook mocht ervaren, laat zich zien op een handvol afbeeldingen van mijn moeder als ze een dier in haar armen draagt: ze kwam altijd op voor kwetsbare levende wezens. Wat zeker daaraan bijgedragen zal hebben, is dat ze zelf als kleiner meisje rachitis had, in steunbeugels liep, en daarmee vaak fysiek en mentaal gepest werd. Zwemmen en zonlicht waren natuurlijke geneesmethoden om kracht op te doen, en mijn moeder is altijd een fan gebleven van die vrijetijdsbestedingen. Uit die tijd getuigen diploma’s en cijferlijsten van een talent voor alle 4 de talen, maar minder affiniteit met de abstractere vakken. Ik stel me zo voor dat vreemde talen, geschiedenis en aardrijkskunde haar een uitweg boden uit de beschermde omgeving waarin ze opgroeide. Ze had dan ook een pen-vriendin, ergens ver weg over zee. Die stuurde bij haar brieven ook foto’s van haarzelf en haar familie in een woonomgeving die totaal anders was dan de vertrouwde gemetselde rijtjeshuizen. In de paar briefjes die ik vond las ik tussen de wat formele zinnen door ook de nieuwsgierigheid van jonge meisjes en bewondering voor de zo andere levenswijze en kleding. In ieder geval zou ze later haar weg uit Tilburg vinden, haar eigen bijzondere pad door het leven.
Oorlogsjaren (1)
Die beschermende kant van mijn moeder ging ook altijd gepaard met een sterk rechtvaardigheidsgevoel. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd mijn grootvader als een van de notabelen uit Tilburg ondergebracht in Kamp Vught. Op die manier hielden de Duitsers het volk in gijzeling. De onzekerheid over zijn lot na lang geen bericht gehoord te hebben, dreef mijn moeder ertoe om met een zusje op de fiets van Tilburg naar Vught te gaan, aan de poort vol bravoure en charme om een onderhoud met de kampcommandant te vragen, om uiteindelijk als beloning voor getoonde moed inderdaad haar vader te kunnen spreken. Tijdens de rest van de oorlog zorgden razzia’s van de bezetters er overigens ook voor dat er in het grote ouderlijk huis regelmatig mannen ondergedoken zaten. Dat leverde natuurlijk best wel spanningen op in een huis met zoveel mooie jonge vrouwen; niet alle vluchtelingen gedroegen zich even deemoedig en dankbaar tegenover de familie die zoveel risico’s liep. Dat was één van de redenen waarom mijn moeder uit huis ging, en in Gorinchem een opleiding tot verpleegster volgde. Tussen de papieren vond ik naast haar diploma en getuigschriften ook checklists met de handelingen die een verpleegster moest beheersen. Daar zaten best wel onsmakelijke dingen bij, maar ook moeilijke verrichtingen tijdens bijvoorbeeld operaties. Het verbaasde me dat die opleiding zó breed èn diepgaand was, en ik heb er nu achteraf spijt van dat ik niet meer bewondering en waardering voor haar kundigheid heb getoond. Foto’s tonen haar daar waar ze het liefste actief was: op de kinderafdeling, waar de patiëntjes soms niet alleen gewoon ziek waren, maar vaak ook traumas door het oorlogsgeweld opgelopen hadden. Ik herinner me trotse verhalen over een kind dat uiteindelijk durfde te praten, en een ander kind dat met haar hulp een pijnlijk proces doorstond om weer te kunnen lopen.
Gorinchem ligt aan de overgang tussen de rivieren de Waal en de Merwede. Het ziekenhuis werd in de loop der jaren dan ook een steunpunt voor het verzet. Vluchtelingen werden als zogenaamd zeer besmettelijke patiënten verborgen voor de patrouilles, om op een geschikt moment met een ambulance en daarna een platbodem schuit over water naar de veilige routes in Brabant gebracht te worden. Zeker toen het zuiden bevrijd was en de rivier meer op een frontlinie leek, met willekeurige schotenwisselingen over en weer, waren de nachtelijke overtochten een levensgevaarlijk avontuur. In hachelijke situaties moesten ze zich schuilhouden in het riet, en de zoeklichten ontwijken die speurden naar verdachte activiteiten op het water. Diegenen die het gehaald hebben, zijn vaak hun leven lang dankbaar geweest voor de risico’s die mijn moeder, haar collega’s en andere verzetsmensen namen. Niet alleen die ervaringen hebben mijn moeder getekend. Pas toen zij op latere leeftijd haar grip op de realiteit langzaam verloor, kreeg ik de gruwelijke verhalen over zwaar verminkte soldaten te horen, die met treinladingen tegelijk werden aangevoerd. Mijn moeder hoorde vaak bij de verpleegkundigen die de triage moesten verrichten: bepalen wie van de kermende mannen, tegen het einde van de oorlog vaak jongens nog, hulp kreeg van een van de weinige beschikbare artsen. Voor haar voelde dat als vonnissen over wie nog een kans krijgt op leven en wie zal sterven. En als de perrons dan langzaam leeg raakten, moesten de stenen weer worden schoongemaakt van bloed, braaksel en uitwerpselen om mogelijke infecties te voorkomen. Tot de volgende trein binnen rolde…
Uiteindelijk is mijn moeder zelf ook uitgeweken naar het bevrijde Brabant. Thuis aangekomen bleek dat daar massa’s soldaten waren ingekwartierd, zodat er eigenlijk geen plek was voor haar. Na wat minder geslaagde baantjes als typiste in een textielfabriek (ik heb zelfs haar typediploma gevonden) en een tijdelijk verblijf bij de nonnen (waar ze het bovenste knoopje van haar blouse niet mocht openen om meer zon te genieten), besloot ze om naar Indië te gaan, het land waar haar moeder altijd zo vurig over had gesproken. Het leger had een tekort aan verpleegsters met ervaring, dus de inschrijving was snel geregeld. Ze kreeg uit veiligheidsoverwegingen een militaire rang als korporaal, en werd overgebracht naar een kamp in Engeland om in afwachting van overzees transport alvast aan het werk te gaan bij de medische hulpposten. Om epidemieën te voorkomen waar zoveel mensen samenkwamen uit verschillende windstreken, moesten er vooral veel inentingen gezet worden. Volgens mij heeft ze daar, wellicht zonder het te beseffen, de eerste keer mijn vader ontmoet.
Foto’s van de familie uit Nederlands Indië
Een Indische familie overzien is geen eenvoudige kwestie als je er niet dag-in dag-uit mee bent opgegroeid. Behalve je directe familie (ouders, broers, zusters en je Opa en Oma) is iedereen oom, tante, neef of nicht. Het maakt niet uit in welke graad dat is: oudoom, achternicht enzovoorts zijn zelden gebruikte aanduidingen. Verder zijn de leeftijdsverschillen tussen generaties ook niet zo duidelijk. Mijn vader had een nicht die slechts een paar jaar ouder was als mijn zus, en zo zijn er wel meer verwarrende voorbeelden. Het enige wat telt is hoe close je met elkaar bent. Ik ben een nakomertje in ons gezin, en toen ik familiebanden begon te begrijpen, was de afstand tussen de tak in Tilburg en de familie in noordelijk Nederland al behoorlijk ingesleten. Natuurlijk herinner ik me bij het zien van de foto’s de familiebijeenkomsten in Den Haag (Huize Modjo) of Zwolle (waar mijn grootouders woonden), en dan vooral de vrolijke chaos, het lekkere eten en de uitgelaten sfeer met muziek en optredens van familieleden en ensembles. Maar zoals gezegd: ik werd steevast “de jongste van…” genoemd, en alle andere onbekenden waren oom, tante, neef of nicht. Hoe anders was het daar in vergelijking met het wat stugge Tilburg! Ik heb ervan genoten, maar tot op de dag van vandaag heb ik geen idee wie ik daar allemaal tegengekomen ben. Dat ervoer ik weer, toen ik de foto’s van mijn vaders familie zag: bekend van gezicht, maar vol vraagtekens over wie of wat… Soms vond ik een notitie op de achterkant, of was er een korte beschrijving bijgevoegd. Maar zelfs dat hielp niet echt om een schifting aan te brengen. In dat opzicht was de structuur van mijn moeders familie veel eenvoudiger. Desondanks heb ik warmere herinneringen aan de Indische tak, waarmee ik ook een sterkere verwantschap voel.
De oudste foto’s zijn waarschijnlijk van mijn Opa en zijn broers, soms met hun vrouw. De koloniale gebruiken van die tijd zijn waarschijnlijk de reden waarom van mijn Oma nauwelijks afbeeldingen bestaan. Er is een dubbelportret van haar, ingetogen, en Opa, strenger kijkend, waarschijnlijk toen de kinderen nog klein waren. Misschien was het wel hun huwelijksfoto. Van de kinderen is de oudste afbeelding een studio groepsopname uit 1924, welke aan dit bericht is toegevoegd. Het achtergronddoek is beschilderd met iets wat lijkt op het interieur van een kerk. Dat is niet bepaald tropisch te noemen, en daarom vermoed ik dat de oudste foto’s zijn gemaakt toen mijn Opa op Groot Verlof met de familie in Nederland was. Als adjudant bij het KNIL (de hoogste rang die een Molukker in die tijd kon bereiken) kon hij elke 5 jaar van deze mogelijkheid gebruik maken. Zo hebben ze in 1929 de strenge winter meegemaakt, getuige een foto van mijn vader en zijn oudste broer, met korte broek en kniekousen in de sneeuw, genietend van een warme oliebol. Een klassenfoto toont dat de kinderen ook in Nederland naar de lagere school gingen, en uiteraard valt de Katjang goed op in de groep.
Mijn Opa was niet alleen de patriarch van de familie, hij was ook de steun en toeverlaat van de minder geschoolde mensen in zijn omgeving. In het voormalig Nederlands-Indië zorgde je voor elkaar, en zijn rang en status legden hem de morele verplichting op om overal de leiding te nemen. Maar het was ook de koloniale tijd met sociale verschillen, en als hij mensen hielp met het schrijven van een ambtelijke brief of zo, kreeg hij er altijd wat voor terug, meestal in natura: voedsel, vuurwerk, een aubade aan huis door een orkest met instrumenten gemaakt van bamboe. Ook daar zijn foto’s van die ik pas later kon plaatsen toen mijn vader me over deze rol vertelde. Mijn moeder, die een zwak had voor mijn Oma, vertelde daarbij ook dat er minnaressen waren, en dat mijn Oma hen moest bedienen in eigen huis. Zeker in de huidige tijd, met alle aanklachten wegens ongewenst intiem gedrag en dergelijke, is dat totaal verkeerd, zeker als er geen sprake van vrijwilligheid was, of dwang vanuit een machtspositie. Toch denk ik dat de situaties vroeger genuanceerder lagen, en dat in die samenleving er vaak sprake was van een balans in behoeftevervulling die we tegenwoordig niet meer begrijpen. Waar trek je de grens als je over en weer voor elkaar zorgt met de middelen die je ter beschikking staan? Dat we tegenwoordig zoveel rechtszaken meemaken laat zien dat normen en waarden sneller veranderen dan het werkelijke gedrag van mensen.
Mijn vader had ook nog twee broers en een zus, en die zie ik terugkomen op foto’s waar ze als kinderen thuis een bandje vormen met vriendjes en vriendinnetjes. Het plezier spat van die foto’s af! Daarna is het wat moeilijker om de opnames te dateren. Ik weet dat mijn vader sportief was in atletiek en schermen, bijvoorbeeld, en dat de broers vaak gingen voetballen. Daarvoor “ontsnapten” ze tijdens hun verplichte siësta uit het ouderlijk huis, om vervolgens onderweg te genieten van allerhande, soms dubieuze lekkernijen die straatventers vanaf hun trekkarretjes verkochten. Volgens rapporten van de middelbare school was mijn vader best een goede leerling, maar had hij wat moeite met de exacte vakken. Ook in Indië werden schoolfoto’s gemaakt van de leerlingen, maar anders dan hier leek men zich dan speciaal te verkleden in niet bij de leeftijd passende uniforms. Of het kan zijn dat ik gewoon niet weet wat toentertijd normaal was als zondags pak. Bijzonder waren de kampboeken over uitstapjes met wat wij nu “scouting” noemen. Mijn vader verluchtigde de teksten met wat foto’s en vooral schetsen van mensen en situaties, een talent dat hij tot aan zijn dood zou blijven ontwikkelen. Zo’n groep lijkt wat mij betreft een beetje op een para-militaire jongerenorganisatie, maar wel met een Indische gemoedelijkheid. De teksten zeiden me niet zoveel (ik ken het land dan ook nauwelijks), maar blijkbaar ging het vooral om observeren, vastleggen en samenwerken in lastige situaties. En pret maken, als ik de beschrijvingen lees over hoe iemand beetgenomen wordt. Mijn vader heeft altijd oog gehad voor natuur, bloemen, landschappen en dieren, en pas nu, toen ik die kampboeken aantrof, besef ik dat deze interesse bij hem als jongere al aanwezig was. Met wat foto’s van de HBS in Bandoeng en het diploma met cijferlijsten (ik heb mijn aanleg voor natuurwetenschappen blijkbaar niet van hem) wordt deze periode uit mijn vaders leven afgesloten.
Oorlogsjaren (2)
Mijn vader ging Indologie / Indisch Recht studeren in Leiden. Ik tref wat brieven aan over waar en wanneer hij zich moet melden, en bij wie, maar vooral vind ik telegrammen van mijn Opa (en soms van zijn broers) waaruit duidelijk het gemis spreekt van het kind dat plotseling zo ver weg in het kille Nederland een eigen leven moet opbouwen. In 1938 ging mijn vader met de Marnix van St. Aldegonde naar Rotterdam. Die reis beschreef hij uitgebreid, inclusief de indrukwekkende stops in Kaapstad en Lissabon. Getuige de foto’s werden aan boord allerhande spel-activiteiten georganiseerd voor de passagiers. Na aankomst in Nederland vond hij eerst onderdak bij het gezin van een oom, voordat hij naar een kamer in Leiden verhuisde. Er zijn maar een paar foto’s van dat eerste verblijf, dus ik vermoed dat die niet al te lang geduurd heeft. Er zijn wel veel afbeeldingen van zijn studentenkamer (met ijsbloemen op de ruiten) en medestudenten, het dispuut waarvan hij één van de 9 leden was (Enneapus; ik heb nog een prachtige tekening van het logo van dat dispuut), en de grootschaliger bijeenkomsten van studenten en lectoren. Er is zelfs een foto van mijn vader, in een rokerige kamer de Panorama lezend! Het studentenleven was toen niet veel anders dan nu, getuige de losgeslagen bende die soms toch in pak poseerde, uitstapjes maakte naar het strand, en tussendoor ook nog studeerde. Mijn vader had toen een vriendin, Greetje, waarvan hij een portret en een groepsfoto bewaard heeft. Achter op het portret schreef zij een afscheidsboodschap, dat ze zijn zusje was, met wie hij veel heeft meegemaakt, mooie en mindere zaken. Ze hoopt dat ze elkaar ooit weer terug zullen zien en als goede vrienden door het leven zullen gaan. Dat was halverwege de oorlog, en ik vermoed dat mijn vader toen moest onderduiken.
Uiteraard maakte iedereen zich eind 1939 zorgen om de oplopende spanningen in Europa en Azië. De telegrammen van mijn Opa werden steeds ongeruster, en de wensen dat God allen bij moest staan overstemden de andere informatie van het thuisfront. Toen de gevechten in Mei 1940 uitbraken, had mijn vader net last van een stevige longontsteking. Hij heeft wat mislukte foto’s gemaakt uit zijn zolderraam van overvliegende jagers die een nabijgelegen watertoren onder vuur namen waar Nederlandse soldaten met mitrailleurs een arendsnest hadden ingericht. De gevechtshandelingen kwamen zo dichtbij, dat de kogels ook insloegen in de daken bij hem in de buurt, en ondanks zijn ziekte leek het hem beter de straat op te vluchten. Daar trof hij wanorde aan, en mensen die zandzakken vulden en naar een schuit droegen om verderop een verdedigingslinie op te werpen. Hij heeft meegeholpen met sjouwen, en door dat zware werk en de spanning heeft hij zijn ontsteking “eruit gezweet”, volgens zijn verhaal. Hij was nog zwak, maar de ziekte was over. De overmacht van de vijand was echter te groot, en een paar dagen later is Leiden bezet.
Aanvankelijk bleef de faculteit nog open, en konden -in vertraagd tempo- college’s gevolgd worden. Toen eind 1940 men een Ariërverklaring moest ondertekenen, een maatregel om Joodse mensen op te sporen, gingen de studenten met een paar professoren staken. Uiteindelijk leidde dat tot sluiting van de faculteit, waarbij studenten wel via een andere universiteit hun studie mochten vervolgen. Voor de Indologen was dat lastig, en hun studie ging ondergronds door. Een paar dispuutleden waren al omgekomen, en de rest noemde zich de “Plongeurs”. De tekening van diepzeeduikers die op hun gemak op de zeebodem een kaartje leggen is een sarcastische noot naar de bezetters, die te weinig van de Franse taal begrepen om “plongeurs” te vertalen naar “onderduikers”. Ze werden ingezet door de Binnenlandse Strijdkrachten, de officiële organisatie van het verzet. De Indische roots van mijn vader waren duidelijk zichtbaar, en hij heeft meermalen Joodse kinderen die voor zijn familie konden doorgaan, begeleid op vluchtroutes. Ook werd hij ingezet in het distributienetwerk voor illegale of gestolen voedselbonnen. In de trein hoopte je nooit gecontroleerd te worden, en het was zaak om bij een WC te zijn, waar je jezelf eventueel snel van belastend materiaal kon ontdoen. Hij gebruikte ook een fiets, en speciaal daarvoor had hij een vervalst persoonsbewijs als geestelijke (die mochten vrijelijk rondreizen), en een Duits bewijs van rechtmatig bezit van die fiets. Ook heeft hij een keer meegedaan met een knokploeg bij de overval op een kantoor waar bonnen werden bewaard; gewelddadig verzet lag hem echter niet. Gedurende die periode woonde hij niet op zijn studentenkamer, maar verbleef hij steeds kort bij verschillende gezinnen. Niet echt ondergedoken, maar wel mobiel en minder makkelijk traceerbaar. In een album uit die tijd is een blad getiteld “Lichtpuntjes in de duisternis”, met daarop kleine portretjes van kinderen en volwassenen die hij toen leerde kennen, en waarvan sommigen het einde van de oorlog niet gehaald hebben. In 1943 moesten alle Leidse studenten zich melden in een speciaal kamp, en dat was het moment waarop mijn vader besloot van de radar te verdwijnen.
Mijn vader kwam terecht op een grote boerderij in de buurt van de Vinkeveense en Loosdrechtse Plassen. Samen met nog een paar andere jonge mannen moest hij werken voor de kost. Op een boerderij was toen voldoende gezond voedsel aanwezig, en de grote schuren zowel als de waterrijke omgeving met veel riet gaven genoeg bescherming tegen foeragerende militairen. De foto’s tonen schijnbaar onbevangen mannen in hemdsmouwen die met zeis of riek op het land en bij de hooiwagens aan het werk zijn. Volgens mijn vader had hij nog nooit zo’n goede conditie gehad als in die tijd. Tijdens dat werk zagen ze ooit een luchtgevecht tussen een Spitfire en een Messerschmitt, waarbij het Duitse vliegtuig uiteindelijk brandend in het water stortte. Dat voelde als een teken aan de wand van verandering, en gaf hoop voor de toekomst. Toch zou het nog ruim een jaar duren voordat mijn vader de vrijheid vond. Eerst zat hij nog ondergedoken op het landgoed van een rijke weduwe van een fabrikant. In het boek “Zij komen…” van Ans van der Heide-Kort is een scene beschreven waarin de familie met de onderduikers schuilt en wacht, terwijl mijn vader op een gitaar wat rustgevende melodietjes tokkelt. De dankbaarheid naar Oma Kort en tante Alie (haar huishoudster) heeft nog jarenlang geleid tot reisjes naar de bossen van Ermelo. Na de deels mislukte operatie Market Garden werd de verzetsgroep verraden, en opgesloten in het Oranjehotel. Rond Dolle Dinsdag werden ze weer vrijgelaten, waarschijnlijk uit angst voor de naderende bevrijders. Toen wist mijn vader te ontkomen naar het bevrijde Eindhoven, vanwaar hij de reis naar huis begon via een tussenstop in Engeland, waar het wachten was op een transportschip voor de lange reis naar Nederlands-Indië.
Het lot brengt mensen bij elkaar
Het was een schokkende verrassing voor mijn moeder toen ze erachter kwam dat in de advertentie waarop ze gereageerd had, Oost- en niet West-Indië bedoeld werd. In plaats van in te schepen naar een land dat ze tenminste uit verhalen een beetje dacht te kennen, ging ze nu naar de andere kant van de wereld, naar een regio met mensen en culturen die haar totaal vreemd waren. Aan boord was het ook behelpen: een troepentransportschip is, met dekens als scheidingswanden, nu niet bepaald ingericht op privacy voor vrouwen. Aan de andere kant was daar het avontuur waar ze altijd naar verlangd had, en ze sloot zich aan bij een groepje mensen die onder begeleiding van gitaren gezellige muziek maakten en liedjes zongen als Sarie Marijs, Bolandse Nooientjie en Waltzing Mathilda. Daarnaast werden natuurlijk de toentertijd steeds populairder wordende Amerikaanse en Engelse liedjes geoefend. Dat was niet het repertoire dat in Tilburg erg bekend was, maar mijn moeder -gezegend met een goede zangstem- wilde ze graag leren. Mijn vader maakte deel uit van dat groepje, en bood aan om haar met de teksten te helpen. Deze donkere en rustige man sprak tot haar verbeelding, en het klikte goed tussen hen. Ze deelden ervaringen van de afgelopen jaren, en vertelden elkaar over hun families. Om haar een beter beeld te geven van de Indische cultuur heeft hij wat schetsen gemaakt, onder andere van een Wajang-voorstelling, en die hangt tegenwoordig nog bij mij aan de muur. Hun relatie verdiepte zich gedurende de lange reis naar Australië. Van Brisbane uit zou de oversteek plaatsvinden naar Jakarta, maar Japan was nog steeds in oorlog met de geallieerden. Dus moesten ze geruime tijd wachten, en konden ze steden bezoeken en te paard tochten maken door het binnenland. Het was tijdens één van die tochten dat mijn moeder het initiatief nam, en mijn vader overrompelde met een zoen… Kort daarna hebben ze zich onder het Zuiderkruis verloofd. De militaire portretten uit die tijd laten vanzelfsprekend knappe en blije mensen zien.
Het paar werd gescheiden toen de reis naar Indië werd vervolgd. Mijn vader ging eerst naar zijn familie in Bandoeng, en daarna naar een buitenpost op Java, waar hij als inspecteur voor de regering aan de slag ging. Van die tijd is mij weinig bekend, behalve dat tijdens een inlandse tour langs lokale heersers de jeep een keer in het ravijn stortte, waarna mijn vader met een zware hersenschudding en wat gebroken ribben in het ziekenhuis werd opgenomen. Bijkomend probleem was dat men daar zijn allergie voor morfine ontdekte, en in die tijd waren er niet zoveel andere keuzes voor pijnbestrijding en verdoving. Een ander interessant weetje dat mijn vader bij dergelijke inspecties leerde, had te maken met de overvloedige maaltijden waarop de Nederlandse vertegenwoordiging werd getrakteerd. Wordt ons hier geleerd dat je je bord moet leegeten, en dat je geen voedsel mag weggooien, tijdens die banketten is het juist de bedoeling dat je genoeg overlaat voor de bedienden en hun families. Je geeft aan dat je genoeg gegeten hebt door een restant op je bord te laten liggen. Niet teveel, want dat zou betekenen dat je het eten niet lekker vond, maar ook niet te weinig, want dan zou je alleen beleefdheidshalve opgehouden zijn terwijl je eigenlijk nog meer lustte. Die noodzaak van een delicate balans in je gedrag is iets wat hem vooral in die periode is bijgebracht.
Mijn moeder werd gestationeerd in een ziekenhuis in Bangkok. Er zijn veel foto’s van haar met collega’s, poserend op de galerij van het ziekenhuis, of bij auto’s van de militaire bewaking, en steeds met breed lachend gezicht. Ze was duidelijk gelukkig. Het is een beetje gissen wat er allemaal precies gebeurde, maar ze hebben besloten om vrij snel, in 1946, in het huwelijk te treden in Jakarta. Mijn moeders vliegreis van Bangkok naar Jakarta werd echter overhoop gegooid omdat een bekende cabaretière hals over kop naar Nederland terug moest. Als gevolg daarvan strandde ze in Singapore, waar de Nederlandse consul een speciaal verzoek moest schrijven aan de militaire autoriteiten om haar in staat te stellen op tijd in Jakarta te zijn voor haar huwelijk (er was nog geen burgerluchtvaart in die tijd). Dat is uiteindelijk gelukt, en op 15 maart zijn ze voor de wet getrouwd. Naaste familie was niet aanwezig; allen zaten vast in Nederland of andere eilanden van de archipel. Trouwfoto’s zijn er ook niet. Fotomateriaal was namelijk vooral in het bezit van het leger, en de fotograaf die tijdens het huwelijk aanwezig was, had vergeten om toestemming te vragen voor het gebruik ervan voor privé doeleinden. Met als gevolg dat alle opnames vernietigd werden… Slechts een handvol portretten zijn overgebleven. Ik trof tussen alle papieren ook een brief aan van mijn grootmoeder aan haar dochter, waarin ze haar spijt betuigt dat ze niet bij het huwelijk konden zijn, en dat ze niet op tijd van zich hadden laten horen, maar dat dit alles buiten hun invloedssfeer lag. Ze vermeldt ook dat ze in de plaatselijke kranten huwelijksadvertenties heeft laten plaatsen om de verschillende geloofsgemeenschappen gunstig te stemmen… Want mijn vader was protestants en mijn moeder katholiek, en zo’n gemengd huwelijk zou vast op veel weerstand stuiten! Het is inderdaad zo dat hen later, bij terugkeer in Nederland, door beide kerken een ultimatum werd gesteld: bekeren of uittreden. Uiteindelijk leidde dat ertoe dat wij allemaal wel christelijk, maar niet kerkelijk zijn opgevoed.
Door het huwelijk konden mijn ouders niet veel later uit actieve dienst treden. Mijn vader kreeg een speciale aanstelling en salaris die hem in staat stelde in Nederland zijn studie af te ronden. De brieven over bezoldiging en promoties waren in heel formele taal gesteld, en deels ook in Bahasa vertaald. Maar de opdracht was duidelijk: rond je studie af, en kom zo snel mogelijk terug omdat er een tekort aan regeringsambtenaren is. Samen vertrokken ze naar Oegstgeest, waar de eerste twee kinderen werden geboren. Ze zeggen wel dat babies allemaal op elkaar lijken, maar als je de foto’s zo bij elkaar ziet was voor mij wel duidelijk wie het was. Verder waren er veel plaatjes met voor mij onbekende mensen, waarschijnlijk kennissen uit de omgeving, en natuurlijk trotse tantes met de eerste babies in hun armen.. Over de kennismaking met mijn grootouders is me alleen bijgebleven dat mijn vader voor het eerst rijstebrij voorgeschoteld kreeg. Jammer genoeg zijn daar geen foto’s van! Volgens de certificaten die ik aantrof was na ruim 2 jaar de studie succesvol afgerond, en ging de reis weer terug naar Nederlands-Indië. Ik kan de precieze reis niet reconstrueren, maar er zijn wel foto’s van het moment dat mijn moeder met haar twee peuters voor het eerst op een vliegveld mijn Opa en Oma ontmoet. Dat was een emotioneel moment, omdat mijn vader zijn ouders jarenlang niet had gezien. Na een kort verblijf bij de familie ging de reis verder naar Celebes, waar mijn vader eerst bestuurservaring moest opdoen, alvorens hij op Roti zou worden gestationeerd.
Op wat brieven en officiële documenten na, is de periode op Celebes niet gedocumenteerd, vooral ook omdat die veel te kort duurde door het gebrek aan bestuursambtenaren. Nauwelijks hadden mijn ouders wat vriendschappen gesloten, of ze werden alweer doorgestuurd naar Roti. Mijn vader had amper de bestuursprocessen doorgenomen, of het tekort aan controleurs leidde voor hem tot een versnelde promotie. Op het kleine eiland was hij als regeringsvertegenwoordiger verantwoordelijk voor controle van de rechtsspraak en de contacten met de inheemse leiders, Radja’s en Sultans, die onderling een gewapende vrede handhaafden omdat ze de gunsten van de Nederlandse overheersers niet wilden verspelen. Hij deed dat met veel invoelingsvermogen en respect, hetgeen de familie zeker geholpen heeft gedurende het verblijf en later, bij het gedwongen vertrek.
Van het leven op Roti zijn meerdere foto’s beschikbaar, vooral van de ambtswoning en omgeving. Het terrein omvatte ook dienstvertrekken en vergaderzalen, en de verblijven van het personeel. Hoewel mijn ouders officieel maar een paar mensen in dienst hadden (de kokkie en de knecht), waren er veel meer mensen die werk verrichten voor onderhoud en bewaking. Het was goed voor je sociaal aanzien als je iets te maken had met de controleur. Daarnaast was er geen vast werk- en schoolritme, dus mensen hadden vaak tijd over. Zo was er een meisje van misschien 10 of 11 jaar, die uit zichzelf toezicht hield op de twee kleine peuters van mijn ouders. Zij staat vaak op foto’s waar mijn oudste broer en zus aan het spelen zijn met een driewieler of met water en zand. Die twee waren trouwens sowieso een span samen. Als zij op eigen houtje op verkenning gingen, hoefden mijn ouders zich geen zorgen te maken: iedereen op het eiland kende de kinderen, en hield een oogje in het zeil. Zo hadden ze waarschijnlijk als enige kinderen schoentjes, maar eenmaal van het erf werden die meestal uitgeschopt, omdat de anderen kinderen nu eenmaal ook blootsvoets gingen. Die schoenen werden dan voor het vallen van de avond keurig netjes bij de residentie terugbezorgd. Anoniem, voor het geval er verkeerde conclusies konden ontstaan. Blootsvoets was ook handig als je je voeten wilde koelen in het open riool dat langs het terrein en door de kampong stroomde. De verhalen over de spelletjes aldaar deden het altijd goed op gezellige familiebijeenkomsten.
Als verpleegster zette mijn moeder zich in voor betere leefomstandigheden en hygiënische maatregelen. Dat was niet eenvoudig in de primitieve omgeving waarin ze woonden, vol met ongedierte, slangen en andere bedreigingen. Toch dwong ze respect af van de inheemse bevolking, ook al vond men het moeilijk om oude gebruiken los te laten. Dat respect groeide toen het derde kind geboren werd onder begeleiding van een lokale vroedvrouw. Het jongetje liep echter al snel een infectie op met risico’s op bloedvergiftiging en ademnood. Een arts zou van Celebes moeten komen, maar de postboot deed lang over de overtocht, en ging bovendien niet zo regelmatig. Gewapend met haar oorlogservaringen op de kinderafdeling van het ziekenhuis, gaf mijn moeder niet toe aan de inlandse wanhoop, en streed met de beschikbare beperkte middelen dag en nacht voor haar baby. Toen de arts na een kleine week kwam, was het gevaar geweken, en herstelde het baby’tje wonderbaarlijk snel.
De keerzijde van het lot
Ze hadden een kleine kring van goede bekenden, zowel uit Roti als Celebes, als ook een grote kring mensen om hen heen die hen waardeerden voor hun inzet voor het volk. Zo moest mijn vader een keer een gevangenisoproer tot rust brengen, wat hij deed door alleen en ongewapend het terrein te betreden en met de betrokkenen te praten, te luisteren naar de vete’s, de klachten over de omstandigheden en er vervolgens ook iets mee te doen. Hij bemiddelde bij geschillen tussen lokale bewoners door acceptabele compromissen te bedenken, en kon de Nederlandse regelgeving uitleggen op een voor de gemeenschap begrijpelijke en aanvaardbare manier. Maar hij wist bijvoorbeeld ook de pogingen tot omkoping door de Chinese handelaren te pareren door de (ongevraagd) geschonken goederen namens deze zakenlui aan de gemeenschap te geven. Dat alles hielp toen de onafhankelijksstrijd van Indonesië het kleine eiland bereikte. Er was geen oorlog op Roti (er waren ook geen soldaten gelegerd), maar het sentiment zette natuurlijk wel krachten in werking die invloed hadden op kleine groepjes activisten. Dieper in het oerwoud en hoger op de berghellingen vonden bijeenkomsten plaats die werden aangekondigd en begeleid door het onheilspellende geluid van vele trommels, vaak tot laat in de nacht. Mijn moeder voelde zich toen niet op haar gemak. Nadat een lokale waterput in de kampong was verontreinigd met het kadaver van een dode hond, vond men het raadzaam om ’s nachts kampvuren aan te houden, en gewapend te patrouilleren. Toen de familie eindelijk aan boord kon gaan van de evacuatieboot met bestemming Celebes, werden ze uitgeleide gedaan door alle inheemse leiders. De praktische reden was natuurlijk het garanderen van de veiligheid van de evacuees, maar belangrijker nog was de uiting van respect voor de familie van de laatste controleur op Roti.
Mijn ouders en hun kinderen waren door vertragingen een van de laatste families die van Celebes vertrokken. Andere kennissen waren hen al voorgegaan. Uiteindelijk kwamen ze op een transportschip naar Nederland terecht, en gedurende die lange tocht besloot de Nederlandse regering om de Gulden 50% te devalueren. Hadden mijn ouders aanvankelijk gedacht een klein startkapitaal bijeengespaard te hebben, in één klap was dat nog minder dan de helft waard. Daarom moesten ze eerst bij mijn grootouders in Tilburg onderdak zoeken. De familie van mijn vader wachtte op Java nog op repatriëring. Via kennissen, onder andere een door mijn moeder geholpen vluchteling via het Gorinchemse ziekenhuis, konden ze een huurhuis krijgen. Mijn moeder was ondertussen alweer in verwachting van het vierde kind. Bovendien kon mijn vader aan de slag als boekhouder bij een apotheek (als dank, omdat de eigenaar tijdens de oorlog bij mijn grootouders ondergedoken was geweest). Mijn moeder was bereid om een bijstandsuitkering aan te vragen als mijn vader zou willen omscholen naar Nederlands recht. De universiteit bood daarvoor veelbelovende mogelijkheden, hetgeen ik kon lezen in meerdere brieven. Maar mijn vader wilde geld verdienen en voor zijn gezin zorgen. Die trots om onafhankelijk te zijn is goed te begrijpen als in de voorbije maanden je hele leven in duigen lijkt te zijn gevallen, en je van iedereen gunsten moet accepteren om er weer bovenop te komen.
De aanvang in Tilburg
Vanaf de geboorte van het vierde kind zie ik het aantal foto’s van het gezin toenemen. In het begin nog alleen kleine zwart-witte afbeeldingen, maar later (mijn vader had toen zijn eerste kleinbeeldcamera) kwamen er ook meer kleurenfoto’s voorbij. Eerst vooral baby’s en peuters met volwassen familieleden, maar daarna meer en meer spelsituaties, ook met kinderen uit de buurt. Een kleuter die schalks over een schutting gluurt. Huisdieren waarover ik alleen de verhalen ken omdat ze ver voor mijn tijd deel uitmaakten van het gezin. Ondergetekende die op de pot moest blijven totdat de grote boodschap was gedaan, maar met een duim in de mond de hele kamer door roetsjte om vooral niets te missen. En dan zie ik een groot houten vrachtschip, met een echt inwendig doorlopend ruim met op voor- en achterdek vierkante laadopeningen. In het midden een piramidevormige toren met rondom geschilderde kajuit vensters, eindigend in een heuse schoorsteen. Hand-gemaakt in zwart, wit en rood, want dat was één van de stukken die mijn vader zelf in elkaar zette voor zijn kinderen. Het gezin had het niet breed, en dus was hij gedwongen om zelf speelgoed te maken van houtrestanten uit zagerijen. Hij bouwde van bamboe en jutezakken een multifunctionele hut in de achtertuin, welke meestal gebruikt werd als winkeltje annex trefcentrum voor buurtkinderen. Of hij zette een wigwam op tijdens een hete zomervakantie. De handigheid die hij zo ontwikkelde heeft hij altijd gebruikt bij klussen in huis, zoals het bewoonbaar maken van een zolderetage om een extra slaapkamer te creëren voor mijn oudste broer. Aan die zolder heb ik veel herinneringen, vooral toen de oudste twee uit huis gingen vanwege dienstplicht en studie. Toen werd dat achtereenvolgens een soort fitness ruimte met ringen aan de nokbalk en een hoogtezon waar we ’s winters rillend onze dosis vitamine D kweekten, een hobbyruimte voor mij en mijn vader, vol oude apparaten, gereedschappen en rood-witte Willem II sigarendoosjes van blik met allerhande onderdelen, en uiteindelijk het atelier van mijn vader waar hij de mooiste schilderijen maakte. Verder waren er natuurlijk eens in de zoveel jaar de opknapbeurten van onze kamers, waarbij wij meehielpen met schilderwerk, en tegelijkertijd ook rouleerden tussen de slaapkamers. Andere foto’s laten zien hoe de familie meehielp om het huis van mijn Opa en Oma uit Indonesië op orde te brengen. En toen er een oude linnenkast uit het ouderlijk huis van mijn moeder overbleef, hebben we allemaal geholpen om met glasscherven de oude laklagen eraf te krabben, vervolgens te schuren en daarna met blanke vernis af te werken (die kast is vanzelfsprekend nog steeds in de familie). Allemaal losse fotootjes die alleen iets betekenen als je de context nog herinnert.
Ik was een nakomertje, en het ging financieel steeds beter toen ik opgroeide. Ik kreeg dan ook vaker kant-en-klaar speelgoed, en hoe blij ik daarmee ook was… Het eigengemaakte speelgoed bleef mij fascineren. Ik heb nog steeds de oeroude canvas zak met blokken, waar mijn vader extra stukken aan toegevoegd had. Maar desondanks denk ik met warmte terug aan mijn eerste “tafel-en-stoel”, mijn rolschaatsen of mijn trapauto (een legerjeep, omdat ik onder de indruk was van mijn oom, die tijdens een militaire oefening met een heuse Jeep voor het huis even op bezoek kwam). Ook het aantal foto’s na mijn geboorte is toegenomen ten opzichte jaren eerder. Mijn vader had zich ondertussen verder bekwaamd in de fotohobby. Hij heeft daardoor goed vastgelegd hoe mijn 10 jaar oudere zus glundert met mij op haar arm. En hoe ik op schoot zit bij Opa, hoe mijn Oma mij knuffelt, hoe ik haar wil helpen met eten voorbereiden (wat inhield dat ik de geschilde aardappels in een emmer water mocht plonsen). Maar ook hoe ik in uitgestrekt duinlandschap, in mezelf gekeerd, dromerig voor me uit staar, leunend tegen een berkenstam, met een klein zandschepje losjes in mijn hand. Dat is tegenwoordig mijn favoriete foto, waarbij ik me wel eens afvraag of mijn ouders toen al in mij de persoon herkenden die ik uiteindelijk zelf zou ontdekken en waarderen.
In die tijd veranderden de foto’s ook meer naar uitjes met de familie. Zo heb ik altijd flitsen van herinneringen gehad van mezelf aan het stuurwiel van een schip op open water. Donker en glanzend hout, en die vreemde beweging onder je benen. Dat bleek een uitstapje naar Giethoorn te zijn geweest met mijn Opa en Oma, mijn ouders en mijn twee ooms. Er is daadwerkelijk een foto als ik dat stuurwiel vasthoud, en het is ook duidelijk dat ik te klein was om veel water te zien. Maar als je op die leeftijd geen waterwegen kent, is elk kanaal al snel indrukwekkend. Er zijn ook foto’s van mijn moeder, die als struise Hollandse met een vaarboom ons allemaal op een platbodemschuit door brede sloten manoeuvreert. Daar heb ik dan weer helemaal géén herinneringen aan! Ik tref foto’s aan gemaakt in de Tilburgse dierentuin, en ik herinner me nog precies hoe rechts van de ingang, bij het restaurant, de tamme, kleurige en lawaaiige papegaaien en kaketoes eenzaam op standaards zaten met een kleine ketting om hun poot, wachtend op de bezoeker die hen een pinda voert. Mijn verjaardagsfeestje in de zandbak met de buurjongen van mijn leeftijd. Een feesthoedje en een klapperpistool. Uitgelaten op een step naar de fotograaf suizend. Zoveel herinneringen aan voorbije tijden. Van sommige herinneringen zijn dan weer geen foto’s, zoals van het ijskasteel wat we met de buurtkinderen voor het huis opbouwden tijdens een lange strenge winter, waarin de sneeuw lang genoeg bleef liggen voor slee-tochten, glijbanen op gevaarlijke plekken en sneeuwbalgevechten met ijskogels.
Er waren ook veel foto’s, gemaakt op feestjes. Sommige albums zijn speciaal aan één evenement gewijd. Zo herken ik een groot feest van mijn Opa en Oma, gevierd in Den Haag. Met uiteraard die vele onbekenden, het lekkere eten dat ik mocht helpen serveren, het voordragen van een lied dat ons gezin speciaal had ingestudeerd, inclusief begeleiding op blokfluit en gitaar, mijn knappe nicht als balletdanseres, een meer folkloristische dansgroep (geen idee of dat verre familie was of niet)… In mijn herinnering zie in flarden van vele schemerige kamers en zalen vol mensen, meerdere keukens waar vrolijk kletsende Indische vrouwen mij de lekkerste hapjes lieten proeven, en een door mijn vader gemaakte houten lichtbak, waarin hij met figuurzaag een grote kroon had uitgezaagd, aan de binnenzijde afgeplakt met oranje-geel transparant papier.
Dan duiken er een paar losse kleurenfoto’s op van Opa in de tuin van Paleis Soestdijk, als hij Koningin Juliana mag begroeten. Ondanks zijn hoge leeftijd staat hij daar, trots, als een echte militair-in-ruste, met lintjes op zijn revers, en krijgt persoonlijk de waardering die hem (en vele andere KNIL-militairen) onthouden was toen ze tijdens de repatriëring moesten uitwijken naar Nederland. Op de foto’s staan ook zijn zus en haar dochter, die een hoge functie beklede op het ministerie van Binnenlandse Zaken, en die dit treffen mogelijk had gemaakt.
Een volgend album toont foto’s van vele jaren later, over Opa’s verjaardag, ook weer een grote zaal en een uitgebreide Indische Rijsttafel, met uiteraard weer velen die ik niet herkende. Soms werd ik in verlegenheid gebracht, want sommige van de peuters jaren geleden in Den Haag waren nu opgebloeid tot prachtige jonge vrouwen die mij blijkbaar wèl herkenden. Dan tref ik een album met kleurenfoto’s aan waar mijn Opa en Oma bij ons thuis, in Tilburg, blijkbaar een huwelijksjubileum vieren. De familie heeft een hele muzikale show voorbereid, en dat zijn ook de enige afbeeldingen waarin ik mijn grootmoeder in ons huis zie, samen met Opa en Oma. Ik denk dat mijn grootvader toen al overleden was; in mijn herinneringen lopen de tijdslijnen een beetje door elkaar. Ik heb natuurlijk wel naar de jaartallen gekeken die links en rechts vermeld waren, maar wellicht door de hoeveelheid informatie is dat allemaal weggezakt.
Toenemende diversiteit: wat losse onderwerpen
Langzaamaan vertakt de rode draad door de albums zich in een divers palet van vastgelegde scenes en gebeurtenissen. Lag de focus voorheen op de ontwikkeling van het gezin, zodra de één na de ander uit huis ging (ik bleef natuurlijk wat langer thuis wonen) ontstonden vaker thema albums en losse snapshots van geïsoleerde gebeurtenissen. Bovendien zijn er ook nog de albums van andere families. Als ik de trouwfoto’s van ooms en tantes zie of de portretjes van neven en nichten, herken ik de mensen natuurlijk wel, en in sommige gevallen schieten me dan ook verhalen over hun wel en wee te binnen. Ik heb daar niet zo’n binding mee, maar ik vraag me wel af waarom deze fotoalbums niet bij betreffende families zijn terechtgekomen. Waarschijnlijk waren het kopieën voor mijn grootouders of later overleden tantes die aan mijn moeder werden geschonken. Van vaders kant zijn er maar een paar van dit soort collecties. Het maakt me wel bewust van het aantal oom, tantes, neven en nichten dat ondertussen al overleden is. Volgens mij worden er tegenwoordig niet meer zoveel herinneringen doorgeschoven bij de verdeling van de erfenis. Toen ik bijvoorbeeld de nalatenschap mocht uitzoeken van de jongste broer van mijn vader, overste in het leger, en van zijn vrouw, heb ik de albums snel gescand op iets belangrijks, en vervolgens de opdracht gegeven alles te vernietigen. Zonde, misschien, voor het volkenkundig museum of geschiedkundig onderzoekers met interesse in de missies in Suriname en Nederlands Indië. We worden tegenwoordig echter zo overstelpt met informatie, dat een zekere automatische desinteresse ontstaat. En naarmate de foto’s uit een periode komen die ik veel bewuster beleefd heb, is het lastig om rode draden en trends te ontdekken. Zoals ik in de fysica al geleerd had, en later op mijn werk veelvuldig toegepast heb: als je deelneemt aan het spel, kun je het overzicht niet waarnemen, en als waarnemer doe je niet echt mee, maar sta je langs de zijlijn.
De apotheek
De apotheek waar mijn vader werkte had uiteindelijk 3 filialen. Een paar foto’s die ik niet kan plaatsen zijn waarschijnlijk gemaakt in de 2 filialen waar ik nooit kwam. Het hoofdfiliaal aan de Broekhovenseweg was voor mij wel bekend, onder andere omdat het dicht bij mijn middelbare school was, en ik daar wel eens lunchte, of meehielp in het laboratorium. Soms zat ik in de kantoorruimte van mijn vader wat huiswerk te maken, of met een ingewikkelde rekenmachine te spelen. Later bracht ik ook rekeningen rond naar klanten, en die moest ik daar soms ophalen. Foto’s met personeel in de stemmige winkel met houten meubilair (volgens mij vlak na de oorlog), maar ook uit recentere tijden, toen het pand gerenoveerd en verbouwd werd. Mijn vader had daarvan een speciaal fotoverslag gemaakt, zodat alle fases te volgen waren. Die interesse voor verbouwingen heeft hij veel later nog eens getoond bij de nieuwbouw van Zorgcentrum De Heikant; dat waren vooral digitale foto’s en verslagen voor het huiskrantje, dus die maakten geen deel uit van de collectie uit mijn garage.
De leukste foto’s zijn wat mij betreft die, waar mijn vader met het personeel is vereeuwigd. Hij had zich van boekhouder via cursussen opgewerkt tot assistent-bedrijfsleider, maar deed ook veel aan personeelsmanagement. Hij werd door iedereen op handen gedragen. Zijn verhalen hoe assistentes hun zielenroerselen en liefdesperikelen bij hem uitstortten als ze een slechte dag hadden, en hoe hij door geduldig een luisterend oor te bieden hen weer opmonterde, zijn voor mij het voorbeeld geweest voor mijn eigen interacties met personeel waaraan ik leiding gaf. Die waardering spreekt ook uit twee speciale albums, één ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum, en de ander naar aanleiding van zijn afscheid en pensionering. Uit eigen ervaring weet ik dat dit soort albums voor de hoofdpersoon vele malen interessanter zijn dan voor wie dan ook: los van wat herkenning waren er geen belangrijke aansprekende afbeeldingen.
Familieaangelegenheden
Van de familieaangelegenheden zijn de huwelijksjubilea van mijn ouders het vaakst vastgelegd in aparte albums. Voor een paar gelegenheden ook een herdenkingsboek, waarin kaarten, liedteksten, speeches en werkstukjes van de kleinkinderen (die nu ook allemaal richting de 50 jaar gaan) opgenomen zijn. Steevast waren van beide takken veel familieleden aanwezig. Het 25-jarig jubileum thuis, met als cadeau de eerste vakantie in het buitenland (Sitges, Spanje), het 45-jarig jubileum in de Postelse Hoeve, met een Sony stereotoren en een complete magnetron uitrusting als geschenk, en het 60-jarig jubileum in de Sinjoor, met een optreden van Jopie Jonkers en Koen de Cauter op harp en gitaar en een nieuwe stereo installatie omdat het vorige systeem de geest gegeven had. Elk van die feestmomenten was een hoogtepunt vol plezier. Bij al die gelegenheden schiet me ook de saamhorigheid van de kinderen te binnen tijdens organisatie en voorbereiding. Zolang mijn ouders leefden bleef dat zo, maar met hun overlijden viel de verbindende factor weg, en ging ieder van ons meer op in de eigen rol als grootouder. Als ik even terugdenk aan de vroege foto’s die ik gezien heb, was dat ook zo toen mijn eigen grootouders overleden waren: blijkbaar herhalen sommige patronen zich in de loop der jaren.
Andere aangelegenheden waarvan ik foto’s tegenkwam waren een uitje in Peer, waar voor de hele familie een aantal bij elkaar gelegen vakantiebungalows waren gehuurd. Naast een grote groepsfoto zijn er herinneringen aan (uiteraard) opgevoerde sketches en vrijetijdsbesteding. Helaas verzwikte mijn vader op de eerste dag tijdens een wandeling zijn enkel, en moest hij zich daarna behelpen met een wandelstok. Ik had toen al ervaring met sportblessures, en heb met wisselbaden, massages en bandages zijn mobiliteit enigszins ondersteund. O ja, en nog een wat beschamende herinnering: tijdens een toneelstukje moest ik snel op mijn hurken gaan zitten, waardoor mijn broek op de naad uitscheurde… Maar iedereen heeft tenminste kunnen lachen!
Verder waren er veel bijeenkomsten thuis, voor verjaardagen of andere algemene feestdagen zoals Sinterklaas, Kerstmis en Oud en Nieuw. Foto’s waar ik nog een knulletje ben, tot die waarop de kleinkinderen met elkaar in de gang aan het keten zijn met een soort verkleedspel met jassen van de kapstok. Vele jaren van familievreugde, waarvan mijn ouders hoopten dat de volgende generaties daaruit iets zouden leren, en getuige de bijdrages van de kleinkinderen tijdens de uitvaarten is dat gelukt.
En dan zijn er natuurlijk foto’s van onze honden in de loop der jaren. Zoals een witte flits die sierlijk over de achterpoort springt, een felle keeshond die achterdochtig naar de fotograaf kijkt, en de laatste hond, die kon rennen als de beste, hoog opsprong om iets te vangen, een biefstuk stal van de aanrecht, dagenlang van huis weg was voordat hij ergens anders in de stad de auto van mijn vader herkende en zo weer thuis kwam, die zich gelaten liet aankleden in mijn parka van de legerdump. Of de grijze roodstaart van mijn broer, die iedereen (en vooral de hond) fopte door telefoon of deurbel na te doen. Zoveel afbeeldingen die laten zien hoe wij allemaal van dieren houden. We hadden nog veel meer dieren, zoals verzwakte egeltjes, uit het nest gestoten merel-jongen, en -toen mijn vader in de tuin speciaal voer aanbood- een open lucht volliere met duiven, pimpelmezen, roodborstjes, merels en musjes. Toen ik al die foto’s voorbij zag komen werd ik me pas ècht goed bewust van de impact van het afscheid voor mijn ouders, toen zij na 43 jaar “beleven” ons ouderlijk huis moesten verlaten voor een klein seniorenflatje. Voor de kinderen was het simpelweg de beste oplossing, en ik zat met mijn gedachten al bij de aanstaande expat assignment in Singapore. Herinneringen worden echter gemaakt met je naasten, op speciale momenten en bijzondere plaatsen, en het leven in het ouderlijk huis heeft ons allemaal gevormd tot wie we uiteindelijk geworden zijn.
Vakantiealbums
Zomervakanties herinner ik me vooral gewoon als thuis blijven, daguitstapjes maken naar de Beekse Bergen, de Efteling, of gewoon naar de duinen en de bossen, en anders in de tuin knutselen met van alles en nog wat. Luieren in de zon, achter het huis bezig zijn met fiets of brommer, uit puntzakjes de zelfgebakken kra van mijn moeder eten (zoutige crackers gemaakt van de rijstkoeken die na het koken onder in de pan achterbleven, voordat de elektrische rijstkoker zijn intrede deed en aan die traditie een einde maakte) en roeien op het kanaal bij de Zwaaikom, dat zijn zo de dingen waaraan verschillende foto’s mij doen denken. Pas later hadden mijn ouders genoeg budget om met ons te gaan kamperen.
De eerste kampeervakantie die ik me kan herinneren was op een camping in Nieuwvliet, net voorbij Breskens. Ik zie wel wat foto’s daarvan, en volgens mij zijn we daar een paar zomers geweest. Ik herinner me de oversteek met de pont, de boeken van Karl May op regenachtige dagen, de lampjes op batterijen voor het slapen gaan, het grote kampvuur en de countryliedjes. De laatste zomer gingen we elk weekend naar onze robuuste De Waard tent, totdat een storm de camping omver blies. Onze tent was zo ongeveer de enige die nog overeind bleef, maar uiteindelijk hebben andere campinggasten met de beheerder de hele boel naar een grote schuur gebracht. Wij waren toen niet aanwezig, en toen we dan arriveerden bleek de schade te groot om deze vakantie verder voort te zetten.
Mijn ouders zijn kort daarna samen naar Sitges geweest. Mijn vader leefde zich daar uit op portretten van mijn moeder, op sfeervolle opnames van rustieke bouwwerkjes en op de uitbundige subtropische vegetatie. Volgens mij begon toen bij hem het schildersbloed weer te kriebelen, maar het zou nog even duren voordat hij genoeg tijd en rust had om zich volledig daaraan te wijden. Op vakanties naar Joegoslavië, Andalusië, Portugal (met mijn zus en haar familie), en Kreta (met een broer van mijn moeder en zijn vrouw) zie ik die trend steeds weer terugkomen. Ik kan duidelijk zien dat mijn moeder vooral een vakantieverslag wil maken, met plattegronden, tickets, briefkaarten en dat soort memorabilia, terwijl mijn vader zich richt op aansprekende foto’s. Een krachtig portret van een lokale inwoner, een speels lijnenspel in een haven, de kleurenpracht van bloeiende bloemen, de rustieke kracht van oude gebouwen en lanen met palmen. Natuurlijk zijn er ook veel vakantiekiekjes met wat geposeerde houdingen, onder aankondigingsborden of op terrasjes met een drankje.
De laatste vakantie in het buitenland was een week naar Freiburg en het Zwarte Woud, vlak voordat Bärbel naar Nederland zou verhuizen. Een bijzondere trip, omdat het na de oorlog de eerste keer was dat ze naar Duitsland gingen. Al gedurende de reis werden ze betoverd door het glooiende land en de wouden waar we doorheen reden. In Freiburg zelf keek mijn vader zijn ogen uit naar de ingelegde motieven op straat, de binnenstad met zijn oude statige gebouwen langs het marktplein en de kronkelige steegjes met versprongen gevels, doorsneden door een stromend beekje. Hij heeft bij thuiskomst enige van die foto’s omgezet in aquarelschilderijen, die nu bij ons in huis hangen. We zijn met de auto naar watervallen gereden, hebben gewandeld in de glooiende valleien en in de zon geluierd bij de Titisee, en vulden flessen mineraalwater bij een aan Maria gewijde geneeskrachtige bron in het bos. Die laatste vakantie was in 2000, vlak voordat het accent verschoof naar digitale fotografie, en markeert zodoende ook het einde van de tijdslijn van de fotoalbums.
Twee bijzondere vakanties hebben meer dan één album om alles vast te leggen. De eerste reis was naar Californië (met een uitstapje naar Las Vegas), op bezoek bij een neef van mijn vader en zijn gezin. Hij was na de oorlog geëmigreerd, en had een goed bestaan opgebouwd in de vliegtuigindustrie. Het spreekt voor zich dat alle toeristische attracties de revue passeren, zoals Disneyland, Seaworld (een soort super dolfinarium), het stadje San Juan Capistrano (bekend door een liedje over zwaluwen van Pat Boone), San Francisco en de Golden Gate Bridge enzovoorts. Mijn ouders waren geschokt toen een van mijn ooms’ kinderen “even” kwam groeten, en daarvoor met zijn vrouw 4 uur in de auto zat, om daarna weer terug te reizen. Afstandsperspectieven in Amerika zijn nu eenmaal anders. Ondergedompeld worden in de Amerikaanse cultuur was een bijzondere belevenis voor hen, gewend als ze waren aan de Nederlandse kleinschaligheid.
De tweede rondreis was met de jongste broer van mijn vader en zijn vrouw naar Indonesië. Het was de eerste keer dat ze daar terugkwamen sinds ze het land verlaten hadden. Het land, de mensen, het klimaat, het voelde allemaal een beetje als thuiskomen voor mijn ouders, ondanks dat decennia van vooruitgang een schaduw wiepen over de rust en schoonheid die ze in herinnering hadden. Alles was jachtiger, zakelijker, en alleen in wat afgelegener kampongs vond mijn vader de ontspannen rust terug die hij vroeger ervaren had. Mijn moeder was eerst verbaasd, en daarna vertederd, toen ze zag hoe mijn vader op zijn hurken zich mengde onder de mensen en kinderen, en zich met hen onderhield (hij had speciaal zijn Bahasa wat opgehaald voorafgaand aan de reis). Een paar indrukken die hij in foto’s kon vangen, heeft hij thuis met verschillende technieken vastgelegd. Er zijn veel mooie opnames in de albums, maar anders dan de andere vakanties lijkt het meer op vastleggen dan op geboeid genieten. Bij terugkomst zeiden ze dan ook dat ze blij waren een keer terug geweest te zijn, maar dat het zo ook genoeg was. Ik denk dat tijdens deze reis de oude littekens van het gedwongen vertrek hebben kunnen genezen. Als ik daarna met mijn vader over het land sprak waren er eigenlijk maar twee dingen die de boventoon voerden: de geblokte halsdoeken op Bali, waarmee het spel van licht en donker werd uitgebeeld, en het gebrek aan erkenning van wat de Nederlandse kolonisator Indonesië gebracht had (infrastructuur, bestuursapparaat, eenheid in regelgeving, onderwijs voor iedereen en gezondheidszorg), in tegenstelling tot het populaire verfoeien van de houding als bezetter en onderdrukker (met name gedurende de Politionele Acties).
Persoonlijke herinneringen
Er is één grote reis waaraan ik mijn eigen herinneringen heb, namelijk met de auto naar Castelldefels, in de buurt van Sitges, een of twee jaar na hun eerste autovakantie. Het betreffende album deed mij weer een en ander herbeleven. Van de rit ernaartoe herinner ik me niet veel meer dan dat ik steevast één cassettebandje met muziek af wilde spelen, totdat de zich eindeloos herhalende eentonigheid mijn moeder ten lange leste teveel werd. Onderweg maakten we een stop in Fontainebleau, waar we wat grappige dingen beleefden. Zo floot mijn vader naar een opgezette kanarie (toegegeven: hij zag er heel ècht uit), en was het toilet zó klein dat de deur niet dicht ging als je op de pot zat. Maar het ontbijt was (hoe karig ook) lekker. De volgende stop was net over de grens in Spanje, in een hotel waar ze de vorige vakantie ook overnacht hadden. Omdat Papa speciaal voor de Spanje-reizen een cursus Spaans had gevolgd, kon hij goed overweg met de lokale bevolking, en de hoteleigenaar was helemaal in z’n nopjes toen hij mijn ouders herkende. Helaas zat het hotel vol, maar de oplossing was simpel: we zouden in het nabijgelegen landhuis van de eigenaar logeren, zodat we de maaltijden gewoon in het hotel konden nuttigen. En dat is waar ik voor het eerst het Spaanse temperament leerde kennen.
Het begon ermee dat de echtgenote van de hoteleigenaar ons het huis wilde laten zien, en dan met name die ruimten waar wij gebruik van konden maken. Uiteraard hoorde daar ook een badkamer bij, maar die was op dat moment net in gebruik door een douchende dochter. Met enige stemverheffing en in rap Spaans werd het meisje gesommeerd de badkamer te verlaten, hetgeen ze na een paar minuten ook deed, gewikkeld in een badlaken en met druipende haren, ondertussen een woeste blik op mij werpend, alsof ik degene was die schuld had aan alles. Achteraf denk ik dat ze niet zo brutaal durfde te zijn tegen volwassenen, maar goed, als ontluikende puber denk je niet aan die mogelijkheid. Later, toen we opgefrist en wel op weg gingen naar het restaurant, zat ze met een zusje bovenaan de trap naar ons te glimlachen, opgemaakt en wel, en ik voelde hun ogen in mijn rug branden toen we de voordeur uitgingen.
In het appartementencomplex in Castelldefels duurde het even voordat ik wat vriendschappen sloot met een Amsterdamse kwajongen en een Spaans meisje dat met mij “un petit peu” Frans kon spreken tijdens het tafeltennis. Ik trok echter ook de aandacht van een langharige blonde Engelse beachgirl, die volgens mijn kameraadje echter iets had met een andere Amsterdamse jongen, een beetje sjieker dan wij, in onze sjofele vakantieoutfit. Nou was ik in die tijd überhaupt nog niet op die manier geïnteresseerd in meisjes, en vond zulke dingen maar wat ongemakkelijk. Helaas… Toen we op een avond op de binnenplaats langs het appartementengebouw wat zaten te kletsen en keken naar de andere kinderen die daar speelden, hoorden we wat nadrukkelijk gekuch boven ons… Op de eerste etage was het balkon van de familie van deze Engelse schoonheid, en zij gebruikte de rand van de balustrade als een soort strandstoel, één been opgetrokken, om van daaruit intense blikken naar beneden te sturen. Zoiets had ik nog nooit meegemaakt, en ik wist me dan ook geen houding te geven. Waarschijnlijk werd ik weggeroepen voor het avondeten, wat mijn redding was. Ons eten was trouwens lekker mediterraan, zoals in olijfolie gebakken aubergine, of geurige salami op zuurdesembrood. En natuurlijk veel fruit, waaronder granaatappels (die toen nog niet verkrijgbaar waren in Nederland).
De ongemakkelijke puber die ik was, werd uiteindelijk ook blootgesteld aan het mondaine Spaanse strand. Omdat ik thuis best graag naar het zwembad of de Beekse Bergen ging, begrepen mijn ouders niet zo waarom ik dat strand probeerde te mijden. Ik was immers ook aan zee geweest toen we nog kampeerden. Maar ja, als je lijf allerhande signalen oppikt en daarop oncontroleerbaar reageert, en je niets anders kunt doen dan op je buik op een handdoek liggen met een strategisch kuiltje in het zand, dan is zo’n strand vol half-blote lijven, glanzend van sterk geurende zonnebrand smeersels, geen rustgevende plek. Zeker niet toen ik een tiental meter verderop die Engelse meid ontdekte in een helderwitte bikini. Volgens mij heb ik toen voor het eerst rondingen ontdekt zoals ik ze nooit eerder waargenomen had.
We maakten natuurlijk ook daguitstapjes in de omgeving, hoewel ik me waarschijnlijk niet zo dankbaar heb betoond als eigenlijk zou moeten. Barcelona was gewoon groot en bedreigend, dorpjes waren te warm met te weinig schaduw, enzovoorts. We zijn ook naar Rosas geweest, een Grieks-Romeinse opgraving met oude ruïnes en opgravingen. Omdat ik van geschiedenis hield, dachten mijn ouders dat ik hierdoor wel geboeid zou raken. Dat was ook wel zo, maar het was ZO ONGELOFELIJK HEET daar, in de brandende zon op die stoffige steenvlakte… De foto’s van dat uitstapje laten dat duidelijk zien. Hoe interessant het ook was, het was vooral afzien… Maar nu ik die plaatjes nog eens bekeek, viel me wat anders op… Ik was bijna net zo lang als mijn ouders, gebruind door de zon, en in korte broek en T-shirt sportief gebouwd (ik zat toen al enige jaren bij handbal). Zo voelde ik me toen zeker niet. Ik zag andere jongens weliswaar op die manier, maar zelf was ik voor mijn gevoel kleiner, minder opvallend enzovoorts. Dat heb ik eigenlijk altijd gehad, op het handbalveld, bij mijn werk… Waarschijnlijk een bescheidenheid die ik van mijn vader heb meegekregen. Maar ik zie nu wel in waarom die Engelse tijdens de vakantie naar mij lonkte, en ook waarom mijn moeder in 1945 het initiatief nam in Australië.
Ergens rond die tijd mocht ik voor het eerst zelf foto’s maken op rolfilm. Mijn vader leerde me die te ontwikkelen, en daarna op een klein lichtbakje af te drukken op velletjes fotopapier van 6×6 of 6×9 cm. Hij leerde mij de eerste technische dingen over licht, beeldvorming, lenzen en brandpuntsafstanden, en dieptescherpte. Maar gaandeweg sprak hij ook over kleurcombinaties, kijken in zwart-wit (ofwel lijnen en vlakken), compositie en de gulden snede, over uitsnede en perspectief, en vooral waarnemen wat een onderwerp interessant maakt. Hij nam me mee naar een fotomanifestatie in de jaarbeurs in Utrecht, waar we veel foto’s maakten van modellen, sommige poserend, andere in meer spontane snapshot omstandigheden. We fotografeerden voorwerpen en stillevens, en keken onze ogen uit naar de laatste ontwikkelingen op gebied van toestellen en afdrukmogelijkheden. We zijn ook een keer met de auto op pad gegaan, het Brabantse land in, om daar als oefening schuurtjes, bomenrijen, dijken en sloten vast te leggen. Zo komen in de fotoalbums successievelijk meer gezamenlijke foto’s voor, en later prenten die ik zelf heb gemaakt. Toen ik daarna ging studeren, was die verbindende activiteit definitief voorbij. Mijn vader ging zich ook meer toeleggen op tekenen en schilderen.
De fotoalbums tonen natuurlijk ook hoe partners van de kinderen in het gezin kwamen. Huwelijksfoto’s van mijn broers en zus, geboortes van de kleinkinderen, uitjes met z’n allen in de Drunense Duinen, gezellige avonden met elkaar, en hier en daar ook vakanties. Mijn eerste vriendinnetje van de middelbare school is veelvuldig present, tot onze relatie doodbloedde. De tweede vriendin in mijn studietijd, met wie ik samenwoonde, hield het langer vol, maar uiteindelijk koos ook zij haar eigen weg. Mijn huidige partner komt nog op een paar foto’s voor, zoals de vakantie in Freiburg, maar toen kondigde het digitale tijdperk zich al aan, en werden foto’s steeds minder in albums verzameld. Het laatste album wat mijn vader en ik hebben samengesteld is een geheugenboek voor mijn moeder om haar en het zorgpersoneel te helpen belangrijke dingen uit haar leven te herinneren. Zoals eerder opgemerkt betreft het aan het eind zoveel foto’s met zoveel verschillende thema’s, dat het lastig is daar een bondige beschrijving van te geven. Eigenlijk zou voor ieder van de kinderen met hun eigen albums al een nieuw verhaal begonnen moeten zijn, een klein beetje zoals ik ook mijn eigen geschiedenis hier een beetje heb toegelicht. Hoewel veel herinneringen opborrelen als ik deze beelden bekijk, zijn er nog meer herinneringen die niet zijn vastgelegd, en daarom zou een meer gedetailleerde beschrijving in dit bericht voorbijgaan aan het doel wat ik voor ogen had: losjes iets zeggen naar aanleiding van de fotoalbums van mijn ouders, die ik door de versnipperaar heb laten gaan.
Ten slotte
Wij hebben ook, net zoals mijn ouders, een erfenis aan herinneringsmateriaal. Dat van ons is waarschijnlijk vooral digitaal. De hoeveelheid foto’s en filmpjes is waanzinnig groot, omdat het tegenwoordig zo makkelijk is om iets vast te leggen. Ik probeer mijn eigen materiaal “bij leven” al een beetje te filteren, maar ik realiseer me nu ook dat de generaties na mij waarschijnlijk niet erg veel interesse zullen hebben (al was het alleen maar omdat ze zelf nog veel méér aan het verzamelen zijn). En, om eerlijk te zijn, ook voor levensverhalen is weinig interesse, tenzij iemand met een oudere een speciale band had (zoals ik met mijn ouders). Dus waarschijnlijk zal ik mijn materiaal zodanig uitzoeken en opslaan, dat hetgeen overblijft in één moeite vernietigd kan worden.
Dus wat is het motto, na het uitwissen van 100 jaar geschiedenis?
Zo gaat het blijkbaar in het leven…
Een paar herinneringen uit voorbije levens blijven, een paar waardevolle gedachten wellicht, maar volgende generaties bouwen hun eigen wereld, en van de oude werelden blijft slechts een steeds vager wordende gloed hangen.