Kleine vriend

Zonder te vrezen
liep het kind me na.
Ik had iets wat hij niet had.
Ik had een brief.
Hij vroeg me lief:
“Is er één voor ons?”
(zijn stem was gegons)
en ik zag hem aan.
Zijn ogen blonken donker,
door de wind welde een traan.
Het krullend haar
lachte me toe.
Zwaar
leunde hij op m’n fiets.

Dan scheen hij te lezen
het adres op de brief.
“Is die voor ons?”
Ik begreep dat hij niet lezen kon,
hij kende geen woord,
doch méér dan een woord
was zijn akkoord,
gespeeld op de snaren van mijn hart.
En onder de blijde zon
heb ik luid lachend zijn haren verward.