Corona-virus

Introductie SARS-CoV-2

Sinds eind 2019 heeft de mens te maken met het SARS-CoV-2 virus. Eerst was er een lokale uitbraak in China, en daarna een snelle verspreiding over de rest van de wereld. Dat het virus overal op de wereld ongecontroleerd opdook was in eerste instantie te wijten aan de moderne, bijna vanzelfsprekende mobiliteit voor werk en vakantie, en de grote samenkomsten tijdens feesten, zoals (Chinees) Nieuwjaar en Carnaval. Na enige vertraging kwam de tegenreactie van de mensheid over de gehele wereld op gang, regionaal net zo gefaseerd als de oorspronkelijke infectieverspreiding.

In alle communicatie over deze pandemie valt me op hoe weinig uitleg er gegeven wordt in voor iedereen begrijpelijke taal. Uitleg in de zin van achtergrondinformatie. Wel hoor ik geprojecteerde doemscenario’s, en wat we daartegen zouden moeten doen, welke consequenties er zijn bij al dan niet opvolgen van richtlijnen (inclusief het juridische kader waarin alles moet passen), en wat de invloed van ons handelen op de onderzoeksstatistieken is. Ik hoor visies en meningen van specialisten vanuit hun beroepsperspectief. Maar ik hoor weinig achtergronden, en het lijkt alsof men verwacht dat iedereen de juiste technisch-wetenschappelijke basiskennis heeft. Maar dat is niet zo. De meeste mensen volgen de overheid omdat ze niet beter weten. Een grote groep is gefrustreerd door alle beperkingen, anderen geloven er niet in, en weer anderen begrijpen de soms zeer tegenstrijdige maatregelen niet.

Voor diegenen die niet zo thuis zijn in de wereld van chemie en biologie, is hieronder in eenvoudige bewoordingen een samenvatting opgenomen. Het geeft achtergrondinformatie en een beetje uitleg rondom het virus en de ziekteverschijnselen die daardoor worden veroorzaakt. Voor het gemak blijf ik in dit artikel bij het gangbare spraakgebruik, en noem alles maar ” Corona ” , hoewel dit wetenschappelijk niet correct is. Uit de context blijkt dan wel of het om het virus gaat, of dat de ziekteverschijnselen bedoeld worden.

Er zijn vele virussen, die aan de hand van specifieke kenmerken zijn ingedeeld in groepen. Het SARS-CoV-2 virus behoort tot de corona-groep, vaak gekenmerkt door een bolvormig uiterlijk. De ziekteverschijnselen in de luchtwegen die met een infectie gepaard kunnen gaan, worden samengevat onder de noemer COVID-19. Dat is dus een set van symptomen die, als ze gezamenlijk optreden, gerelateerd worden aan een infectie met het SARS-CoV-2 virus. Naast de normale griep- en verkoudheidsverschijnselen is dat vooral kortademigheid en te laag zuurstofgehalte in het bloed.

Een virus is organisch materiaal, maar dat betekent niet dat het ook leeft, zoals een bacterie, of andere één- en meercellige wezens (zoals de mens). Een levend organisme heeft een eigen energiehuishouding, stofwisseling en een zekere autonomie. Als één van deze 3 ermee stopt, dan sterft dat organisme. Een virus kan actief zijn, of inactief (zie uitleg hieronder). In de actieve fase kan het reageren met stoffen uit de omgeving, en in bijzondere gevallen kunnen daaruit reproducties van het originele virus ontstaan.

Alles is opgebouwd uit atomen van het periodieke systeem der elementen. Die kunnen weer moleculen, kristalstructuren en verbindingen vormen, en daarmee uiteindelijk de materie die we om ons heen zien, en waaruit we zelf zijn opgebouwd. Zulke elementen zijn bijvoorbeeld uranium, ijzer, koper en aluminium, maar ook koolstof, waterstof, stikstof en zuurstof. Afhankelijk van de omstandigheden kan de vorm waarin elementen voorkomen sterk wisselen. Silicium bijvoorbeeld komt voor als los zand, als kiezel, en als glas en opaal.

De anorganische chemie houdt zich bezig met al deze elementen en hun verschijningsvormen, en hoe ze met elkaar kunnen reageren tot nieuwe stoffen. Denk bijvoorbeeld aan metaallegeringen, of aan water (moleculen van 2 waterstofatomen , gebonden aan één zuurstofatoom). Moleculen hebben meestal een begrensde omvang, die voor grotere vormen eventueel samenklonteren in kristalstructuren.

De organische chemie houdt zich bezig met een bijzonder deelgebied, namelijk die materie die bestaat uit grote netwerken waarin koolstof-, waterstof-, stikstof- en zuurstofatomen, voorkomen, eventueel hier en daar (bewust) “verontreinigd” met sporen van andere elementen. Dat kunnen echt gigantisch uitgebreide ketens zijn in vergelijking met moleculen. Afhankelijk van de volgorde en opbouw van zulke “kool-waterstof-ketens” krijg je stoffen met bijzondere eigenschappen, zoals olie, plastics, rubber, agressieve lijmsoorten enzovoorts. Een in het oog springende eigenschap van organisch materiaal is, dat het kan branden, of beter gezegd: verkolen (er blijft dan iets van koolstof over). Eigenlijk is er niet veel energie nodig om organische stoffen te doen veranderen, zoals we allemaal weleens ondervonden hebben.

Organische verbindingen en materialen liggen ten grondslag aan alles wat leeft. Als biologie de opbouw van een cel beschrijft met wand, plasma, kern en mitochondriën, dan is de chemische samenstelling van die bouwstenen overwegend organisch. Ook het DNA, dat het gedrag van een cel bepaalt, is zo’n bijzondere keten organisch materiaal. Maar dat iets een organische samenstelling heeft, wil niet zeggen dat het ook leeft, net zoals de onderdelen van een cel op zichzelf niet levend zijn, maar de combinatie daarvan (in de juiste omstandigheden) wel. Een bacterie is een voorbeeld daarvan.

Een virus is duidelijk geen levende cel: het is een stukje DNA-achtig materiaal, verpakt in een eiwitmantel. Het is ook erg veel kleiner dan een cel, zó klein dat het niet zichtbaar is onder gewone microscopen. Chemisch gezien is een virus wel organisch, maar het is geen organisme in biologische zin. Omdat het niet leeft, kan het niet sterven. Het kan wel beschadigd raken, en net zoals andere materialen ontleden of veranderen onder invloed van externe omstandigheden. De omhulling kan oplossen, of het DNA kan afbrokkelen. Het is inactief als het niet beschadigd wordt, maar in het milieu waarin het zich bevindt zich niet kan binden aan organismen die nodig zijn voor reproductie. Heel kort door de bocht gezegd is een dierlijk lichaam een goede omgeving voor een virus door temperatuur, afwezigheid van extreme (UV-)straling, en de aanwezigheid van eiwitten en vocht. Al het andere is eerder vijandig (waaronder bijvoorbeeld zeep en alcohol).

Als een virus de juiste cel ontmoet, kleeft de eiwitmantel aan de celwand, en lost die een beetje op. Het virus-DNA kan dan in de cel komen, en als het ware lepeltje-lepeltje tegen de juiste stukken van de veel langere DNA ketens kruipen, en deze losweken. Daardoor gaat dat gastheer-DNA kapot, en verandert het gedrag van de cel zelf dus ook. In plaats van een nuttige, functionele bouwsteen in het lichaam wordt het plotseling een lichaamsvreemd of zelfs een vijandig organisme. Door de toename van virus-DNA ter plekke ontstaat een soort van lawine-effect van cel-veranderingen met als resultaat aangetaste organen. Het afweermechanisme van het lichaam reageert hierop door antistoffen en witte bloedlichaampjes eropaf te sturen. Meestal lukt het wel om de infectie eronder te krijgen, maar gedurende die tijd voelt iemand zich erg moe, slap en ziek. Als alles voorbij is moet je weer kracht opbouwen, reserves aanvullen en maar hopen dat de organen waar het virus actief was niet teveel geleden hadden van de aanval.

In feite zijn de aangetaste cellen in je lichaam dus de ziekteverwekkers, en niet het virus zelf. Het lichaam reageert namelijk niet op het virus, maar op de reactie van de aangetaste cellen. Dat is anders als bij een bacteriële infectie. Dat maakt het ook meteen moeilijk om een medicijn te vinden, want je weet niet waar het virus zich nestelt, en je wilt dat geïnfecteerde orgaan ontzien bij de medicatie. Verder gaat de virus-vermenigvuldiging niet helemaal foutloos: er treden daarbij genetische mutaties op. Wat het effect daarvan is, weet je niet op voorhand. Vandaar dat het accent van medische behandeling ligt op antistoffen en versterking van de afweer (immuniteit). Het huidige Corona-virus nestelt zich in het slijmvlies van neus tot diep in de longen, wat de bestrijding nog gecompliceerder maakt. Andere griep-virussen zijn slechts actief in de neus- of keelholte.

Een virus heeft een geschikte (bio-)drager nodig om zich te verplaatsen. Een dier of mens kan het virus makkelijk ergens anders heenbrengen. Zonder beschermende bio-drager heeft een virus maar een beperkte houdbaarheid. Denk bijvoorbeeld aan een druppeltje speeksel dat op een deurklink zit. Zodra dat druppeltje verdampt, of weggepoetst wordt met schoonmaakmiddelen, zijn de virussen erin ook vernietigd.

Om een gezonde mens te besmetten, moet het virus van de drager overgebracht worden naar een kwetsbare plek (in het geval van Corona is dat het slijmvlies van de luchtwegen). Via neus en mond worden vele minuscule druppeltjes lichaamsvloeistof in de lucht gebracht tijdens ademen en praten. Hoe actiever de longen werken, hoe sterker de uitstoot, denk daarbij aan zingen, roepen, zuchten, enzovoorts. We dragen als het ware een wolk van druppeltjes om ons heen, waarin mogelijkerwijs ook veel virussen aanwezig zijn. Wind en de slipstream van lichaamsbeweging zorgen ervoor dat die wolk uitgebreider is als we wellicht verwachten. Als een gezond persoon iets van die besmette wolk inademt, is er een gerede kans op besmetting. Vroeg of laat, afhankelijk van grootte en gewicht, dalen die druppeltjes naar beneden. Dat verklaart de noodzaak voor afstand houden, en eigenlijk ook niet onnodig praten, en je gezicht waar mogelijk afgewend houden. Alleen is dat sociaal gezien erg onvriendelijk. Overigens leidt een besmetting niet altijd tot een infectie. Dat is ook meteen het probleem: je kunt het virus bij je dragen zonder ziekteverschijnselen te hebben, en het ongemerkt toch nog verspreiden. Als je geïnfecteerd bent, dan neemt door reproductie het aantal virussen in je lichaam sterk toe, en is de kans veel groter dat je anderen besmet.

Hetzelfde geldt voor handen schudden en elkaar omhelzen en aanraken: dat hoort bij onze sociale interactie. Helaas gebruiken we onze handen ook om in te niezen, al dan niet met zakdoek (het alternatief: in de vrije lucht niezen en spugen wordt in veel westerse landen als zeer onhygiënisch gezien, uitgezonderd op de voetbalvelden 🙂 ). Of we vegen onbewust onze neus af vanwege een kriebelend neushaartje. En wrijven in onze ogen als ze wat droog aanvoelen. Daarmee kunnen we wat vocht met virus verplaatsen. Daarom is het advies om contact te vermijden, te niezen in de elleboog, en een papieren zakdoekje eenmalig te gebruiken. En, zeker als je geïnfecteerd bent, regelmatig je spullen te reinigen (zoals kleding en telefoon). Allemaal niet zo handig in het dagelijkse leven.

De explosieve toename van het aantal virussen hangt natuurlijk sterk samen met de mogelijke verspreiding van besmettingen. En zoals een lichaam een goede kweekbodem is, zo is ook een hoge bevolkingsdichtheid een enorme stimulans voor exponentiele groei van het aantal ziektegevallen. Brandhaarden bevinden zich daarom vooral rondom de grote steden. Hoe meer virussen actief zijn, hoe meer varianten ontstaan. Een nieuwe en besmettelijkere variant zal gezonde en reeds genezen mensen aanvallen, en verdringt daardoor voorgaande versies. Macroscopisch gezien is het voor een virus echter slecht als alle gastheren zouden sterven, of als iedereen zichzelf isoleert: dan dooft die variant uit. Uiteindelijk zal er daarom een virusvariant overblijven die zich wel makkelijk kan verspreiden, maar waarvan de effecten niet werkelijk meer levensbedreigend zijn, ongeveer zoals dat met andere griepvirussen ook gebeurd is.

Wellicht is het goed om de volgende verschillen duidelijk te maken (in veel communicatie worden die door elkaar gebruikt, met als gevolg veel misverstanden en meningsverschillen):

  • Verontreiniging: virushoudend materiaal is op een oppervlakte aanwezig, bijvoorbeeld je telefoon, of je handen.
    Remedie: regelmatig schoonmaken, wassen en reinigen.
  • Besmetting: het virus zit in je lichaam, maar wordt goed onder controle gehouden door bijvoorbeeld antistoffen.
    Remedie: gezond voedsel, strikte hygiëne en afstand bewaren tot anderen.
  • Infectie: weefsel en organen zijn aangetast door het virus, verzwakken daardoor, en waarschijnlijk vermenigvuldigt het virus zich met DNA-materiaal uit de aangetaste cellen.
    Remedie: nog te ontwikkelen vaccin, geneesmiddelen en voeding die virusgroei remmen, geneesmiddelen die de aangetaste organen ondersteunen, en quarantaine van patiënt en medische beschermingsmiddelen voor omgeving.

Genoemde hygienische beschermingsmaatregelen gelden eigenlijk altijd, ook tegen andere ziekmakende virussen. Waarom wordt er dan nu ineens zo sterk de nadruk op gelegd? De belangrijkste reden daarvoor is de onbekendheid met het corona-virus. Het is een variant die we nog niet goed genoeg kennen, waar nog geen vaccin voor bestaat, en die sterker ingrijpt op ons lichaam dan andere virussen (of wellicht zijn we daar in de loop der tijd beter aan gewend geraakt). Mensen met een zwakker gestel (veel ouderen of mensen die reeds andere ziektes hebben) zijn bevattelijker door verminderde weerbaarheid van hun cellen. Dat kan aan eenzijdige voeding liggen, tekort aan beweging, of gewoon lichamelijke slijtage, waardoor de stofwisseling niet meer optimaal werkt. Maar dat geldt voor andere virussen ook, een van de redenen waarom verzorgingscentra zo alert zijn op bijvoorbeeld een influenza-uitbraak.

Kort na de uitbraak zag men een grote toename van opnames in ziekenhuizen. Door directe oorzaak daarvan is niet zo belangrijk (en helaas al te vaak onderwerp van interpretatie, meningsvorming en discussie). Ziekenhuizen zijn ingericht op de normale seizoensperikelen en de daarbij horende aantallen patiënten, zodanig dat de zorg voor niet-griep-gerelateerde gevallen gewoon door kan gaan. De alarmbellen gingen af toen de ziekenhuizen overvol raakten met corona-besmette patiënten. Om niet voor ethische of morele keuze-problemen te staan moest men proberen de infectiegolf in te dammen. Dat was aanleiding voor de eerstgenoemde adviezen omtrent sociale afstand en hygiëne.

Helaas zijn mensen maar al te graag kuddedieren. Dat betekent dat ze zich bij voorkeur in grote groepen bewegen, onderling kletsend en lachend, en heel vaak ook wisselend van groep (” van de winkel naar het café “). Er zijn filmpjes die vanaf enige hoogte gemaakt zijn over hoe mensenstromen zich op bepaalde momenten van de dag door straten en over pleinen bewegen. Als je dat ziet, begrijp je ook meteen het probleem: dat is voor een virus een ideale situatie om zich te verspreiden. Toen de problemen voor de zorg te groot dreigden te worden, werd als eerste de mobiliteit aan banden gelegd: thuis blijven, en alleen in uiterste noodzaak ergens naartoe gaan. Dat werkte best goed, alleen kun je dat niet lang volhouden (de kudde breekt vroeg of laat weer los). Vervolgens worden de bestemmingen gelimiteerd, zodat er minder reden is om op weg te gaan: beperking vrijetijdsverkeer en grensovergangen, sluiten van restaurants, café’s, en andere uitgaansgelegenheden, waarmee ook samenscholing in kleine ruimtes voorkomen wordt. En successievelijk kwamen er meer en meer losse maatregelen bij, die elkaar vaak ook nog tegenspraken omdat (gevraagde) uitzonderingen werden toegelaten, zoals voor kinderen en op scholen. Soms lijkt het middel erger dan de kwaal (een niet-medisch mondmasker te lang dragen, alleen om mensen bewust te maken). Dat alles brengt verwarring en onbegrip met zich mee. Dus eigenlijk moeten we terug naar af: als iedereen zorgt dat hij/zij geen druppeltje van een ander inademt, of zelf uitstoot als iemand in de buurt is, dan zou het goed moeten komen. Eigen verantwoordelijkheid nemen ten opzichte van jezelf en je medemens, eventueel gebruik makend van de vele adviezen. En wachten tot we aan dit virus gewend zijn, net zoals aan de andere virussen waaraan we elk jaar worden blootgesteld.